brengen, wat zich bij zulk eene gelegenheid gevoegelijk zeggen laat. Zijne Redevoering is meer eene toespraak geworden dan de gewoonte, bij eene plegtigheid als de aanvaarding van eenig Hoogleeraarambt, medebrengt. De toon is meer gemeenzaam dan daarbij elders gemeenlijk wordt aangeslagen. En de aanspraak tot de studenten gerigt, gaat aan die waarmede de Curatoren en Hoogleeraren worden toegesproken, een weinig zonderling vooraf. Desniettemin zal de indruk, bij het hooren, zoo wij vermoeden, niet ongunstig zijn geweest, en heeft ons de lezing aangenaam bezig gehouden. Er komt velerlei in voor, dat van bekwaamheid, heldere inzigten en heiligen ernst voordeelig getuigt. Ook het Latijn, ofschoon minder klassiek in vormen dan misschien wenschelijk ware, en doorgaans door de style coupé, dien het niet verdraagt, ontsierd, is blijkbaar gemakkelijk uit de pen gevloeid. Ja, wij twijfelen geen oogenblik, of de man, die, door pligtbesef genoopt, op zijnen leeftijd zich bereid verklaarde, om de taak van zijnen hooggeroemden leermeester op te vatten, zal, onder hoogeren zegen, volkomen in staat zijn, om het door de Broederschap geleden verlies te vergoeden, al ontbreekt hem ook die zeldzame gave van uiterlijke kanselwelsprekendheid, waardoor van der hoeven heeft uitgemunt.
Nog een paar vragen. Wij dingen niets af op den roem zijner voorgangers in het Hoogleeraarambt; maar van waar toch, dat, zoo dikwijls hij hunne namen noemt, de voorganger van van der hoeven, konijnenburg, verzwegen wordt? Het heeft er iets van, daar ook van der hoeven van hém plagt te zwijgen, als of men zich schaamt hem in de achtbare rij te plaatsen, en zijne gedachtenis wil uitwisschen uit het getrouw geheugen der menschen. En als er (p. 14) gezegd wordt: dat er in onze dagen verschillende rigtingen gevonden worden onder de Godgeleerden, en deze beschreven worden als een dogmatismus critico-dialecticus, een dogmatismus politicoecclesiasticus en een spiritualismus poetico-philosophicus, hebben wij daarin dan eene beknopte karakteristiek te zien van hetgeen de drie Godgeleerde Faculteiten in ons Vaderland, te Leiden, Utrecht en Groningen, kenmerkend onderscheidt? In dat geval teekenen wij tegen deze, in menig opzigt, onjuiste qualificatie protest aan, vooral wanneer, daartegenover, geroemd wordt de Theologia rationalis, Biblico-Euangelica, practica,