geoefende handen een weg hebben kunnen banen naar den tempel van waarheid en licht, door christus-zelf opgetrokken.
Nadat de Grieksche Kerk, door wijsgeerige twisten over hetgeen menschelijk begrip te boven gaat, was afgemat, stond men op om over de vereering der stof in beelden-vorm te strijden, en de kamp was bloedig genoeg. De geschiedenis er van wordt in dit tijdperk voortgezet, en toont dat het geestelijk leven in de Grieksche Kerk was afgestorven.
Ook de betrekking tusschen de Grieksche en Latijnsche Kerken onderling, en de twisten die tusschen deze gevoerd werden, vormen geen aanvallig beeld van de eerste; en zoo men niet wist dat de grond van verschil dieper lag, dan de strijd op zich-zelf doet vermoeden, zou men tot de erkentenis komen: dat de scheuring tusschen die twee groote ligchamen bloot een beuzelspel is geweest. Zeker geeft de geschiedenis, die neander zoo duidelijk uiteenzet, ons geene groote gedachte van den Christelijken zin der Grieken.
Wat intusschen aan deze ‘Geschiedenis’ in haar geheel zoo groote waarde geeft, is de beschrijving van hen die als toongevers in de Westersche en Oostersche Kerk optraden. Zoo worden rabanus maurus, johannes scotus erigena, dunstan van Canterbury, berengarius van Tours, lanfrank, gottschalk, hincmar, ratramnus, paschasius radbertus, en in de Oostersche Kerk photius, oecomenius, leo de Armeniër, theodorus studita en theodorus cassiteras, en Keizer michaël de Tweede, in hun leven en karakter, in hun leerbegrip en strijden even naauwgezet als onpartijdig beoordeeld. Niemand zal den man, die de geschiedenis der Christelijke Kerk niet slechts grondig bestudeerd, maar ook als een eigendom in zijn geest en gemoed opgenomen had, de bevoegdheid of de geschiktheid daartoe betwisten.
Dit Deel wordt besloten met eene voorstelling van den strijd der secten in de beide groote afdeelingen der Christenheid; wij merken in het Oosten eene dalende, in 't Westen eene klimmende rigting op, die weldra zich krachtiger zal doen gelden tegen de gevestigde Hiërarchie, en de vermenging van Joodsche met Christelijke elementen.
Wij behoeven dit werk niet te prijzen. Wie het leest, wordt met dankbaarheid jegens den vereeuwigden Schrijver vervuld, die zelfs dorre Godsdiensttwisten zóó aanschouwelijk voorstelt,