| |
| |
| |
Wegwijzer bij het Onderwijs der Algemeene Geschiedenis, ten behoeve van diegenen, welke zich tot eenig examen willen voorbereiden, door W.A. Elbers, Onderwijzer te Leyden. Te Leyden, bij P. Engels. 1854. In kl. 8vo. 111 bl. f :-75.
Wie verlost ons onderwijs, onzen boekhandel metéén, van noodelooze en van gebrekkige vertalingen? Hij zal ons schoolwezen dienst doen, onze intellectuële kracht versterken, en der nijverheid voordeel aanbrengen.
Vóór vijftig, zestig jaren was er, in onze taal, volslagen gebrek aan eene Algemeene Geschiedenis voor de scholen. Toen was 't een verdienstelijk werk, zoo ons wèl voorstaat, van de Maatschappij: Tot Nut van 't Algemeen, 't Kort Begrip van curas en schröckh uit het Hoogduitsch te doen overbrengen. Maar thans? Wij hebben zelve een aantal leerboeken en leerboekjes der Geschiedenis; er zijn er onder, die met studie en zorg zijn bewerkt. Waartoe dan nu dat rusteloos vertalen? Hierbij komt dit. Dat de wetenschap algemeen is, boven den invloed van ieder bijzonder volk en land, is niet onbepaald waar; vooral is 't zeker, dat iedere landaard zijn opkomend geslacht 't best naar eigene voorstelling en onder eigene leiding de beginsels leert. Voor 't onderwijs zelf is ook de eerste behoefte niet, dat er een groote voorraad van leerboeken wordt gevonden, maar dat er goede zijn, en de onderwijzer geheel te huis is in die welke hij gebruikt. Wat den boekhandel betreft, hij heeft meer voordeel van ééne goede kopij, dan van tien die niet, of zeer traag, van de hand gaan. De schrale daghuur, die de bewerkers of omwerkers aan onze tallooze vertalingen verdienen, kan tegen genoemde nadeelen niet opwegen. Verschijnt er buiten 's lands iets wezenlijk voortreffelijks, niemand, in weerwil der aangevoerde gronden, zal 't afkeuren, dat wij, door eene zorgvuldige vertaling, er ons mede verrijken. De vruchten des aardrijks zijn voor allen: de voortreffelijke werken van 's menschen geest nog veel meer; wat land of taal ze moge voortbrengen.
Ook 't aangekondigde werkje is eene vertaling, doch eene vermomde, eene zoogenaamde navolging: de ‘Leitfaden’ van Dr. stüve is meerendeels tot rigtsnoer genomen. Vertaling of navolging, dezen ‘Wegwijzer’ moest men in zijn land hebben gelaten.
| |
| |
Reeds de titel geeft stof tot gegronde bedenkingen. ‘Wegwijzer bij het onderwijs: 't boekje is dus voor meesters, voor docenten, geschreven? Neen, er volgt: ‘ten behoeve van hen, die zich tot eenig examen willen voorbereiden’. 't Is alzoo voor leerlingen. 't Eerste wederspreekt het tweede. En dan: ‘die zich tot eenig examen willen voorbereiden’: om toegelaten te worden, òf tot een gymnasium, òf als onderwijzer van den laagsten tot den hoogsten rang, aan de school te Breda, te Delft, òf als candidaat, òf als doctor in de letteren? 't Werkje is derhalve eene soort van revalenta op 't gebied der kennis, berekend voor aller behoeften?! Dan, wij willen ons tot het werkje zelf bepalen, en: moeten 't afkeuren. Voor de gronden dezer afkeuring geven we de volgende plaatsen tot eene proeve. Ze zijn niet genomen zóó als 't boekje open viel: maar 't is een gedeelte van 't geen, bij een aandachtig doorbladeren, òf om de historie, òf, vooral, om de taal, onze aandacht trok. Wordt de lijst van verkeerdheden en misslagen wat lang naar den omvang van 't stukje: niet tusschen de kleinte van 't geschrift en de breedte dier lijst, maar tusschen deze en de groote zaak van 't onderwijs moet men de evenredigheid zoeken. Wat baten de beste wetten voor 't schoolwezen, zoo men geene zorg aan de leerboeken besteedt?
Inleiding. ‘De Mahometanen [lees: Mahomedanen] rekenen af van de Hedschra’, enz.
Wij rekenen af, de Mahomedanen rekenen af, wil zeggen: wij, zij, vereffenen onze rekeningen. De bedoeling is: de M. rekenen van de Hedschra af. Beter: beginnen hunne jaartelling met, enz.
Bl. 3. ‘Kunsten en nijverheid. De catacomben, pyramiden, obelisken, tempels, kanalen, enz. - Het volk ingedeeld in kasten: priesters, krijgslieden, landbouwers, handwerkslieden, herders. - De priesters waren de grondleggers van Egypte's beschaving en nijverheid: Hiëroglyphenschrift.’
In deze geheele afdeeling van kunsten en nijverheid, komt geen enkel vak van nijverheid voor. - Aan de catacomben de eerste plaats onder Aegypte's merkwaardigheden toe te wijzen, hiervoor is geen redelijke grond. - 't Geen men in een overzigt als dit vindt, moet stellig en bepaald wezen: over 't getal der casten zijn de Ouden 't niet eens: vijf, maar ook drie, zes en zeven.
| |
| |
De kunst van 't balsemen der lijken - en dit was inderdaad een tak van nijverheid in Aegypte - hunne mumiën, hunne weverijen, enz. zijn vergeten.
Ald. nog eens ‘Kunsten en Wetenschappen. De Meetkunst door de overstroomingen van den Nijl veroorzaakt. Rekening van het zonnejaar. Sterrekunde. Sterrewigchelarij.’
‘De meetkunst, veroorzaakt door overstrooming’, is geene redelijke taal. Rekening van 't zonnejaar is dit evenmin. Berekening van 't zonnejaar, of tijdrekening volgens 't zonnejaar, schijnt bedoeld. Sterrewigchelarij is ouder dan de sterrekunde: de orde moet dus omgekeerd worden.
Bl. 4. ‘Later trachten de Egyptenaren herhaalde malen het Perzische juk af te schudden: doch vruchteloos.’
Vruchteloos? Ik neem 't eerste 't beste dat mij onder de hand komt, het boekje van pütz, en lees: ‘Onder darius nothus, wist amyrtaeus de heerschappij te bemagtigen, en de Aegyptenaren bleven vier en zestig jaar, onder eigene Koningen, onafhankelijk.’
Ald. ‘Zij [de Phoeniciërs] zeilen Afrika om’ [om Afrika], ‘en ontdekken Madera en de Kanarische eilanden.’
Dat de Phoeniciërs die eilanden ontdekt hebben, is niet bewijsbaar; dat de Carthagers ze kenden, nog maar waarschijnlijk. In de Oude Geschiedenis behooren, daarenboven, deze namen niet, maar: Iunonia, Insulae Fortunatae, enz.
Bl. 7. ‘Deze [astyages] had zijn kleinzoon [cyrus], indien men de overlevering gelooven mag, te vondeling gelegd, doch het kind was door een herder gevoed en opgekweekt.’ - Zoo is de overlevering niet: herodotus, I, 108, enz. - ‘Door een herder gevoed’, is eene zeldzame wijze van spreken.
Bl. 10. ‘Verdeeling der burgers [van Athene] naar hun vermogen in vier klassen, waarvan de drie eerste slechts deel hebben aan de staatsambten.’ - Lees: waarvan slechts de eerste drie tot staatsambten verkiesbaar zijn.
Slechts de drie eerste beteekent: de vierde niet; ‘de drie eerste slechts deel hebben’, beteekent, dat ze dit alleen hadden. en van andere voorregten waren uitgesloten.
Bl. 17. ‘Onder ptolemaeus dionysius werd pompejus onthoofd’.
Zóó uitgedrukt, is de zin: dat pompejus, bij vonnis veroordeeld, werd ter dood gebragt. 't Is bekend dat hij op zijne vlugt, toen hij in Aegypte landde, op 's Konings last,
| |
| |
verraderlijk werd overvallen, en met dolksteken afgemaakt.
Bl. 30. ‘deze [vitellius] wordt door vespasianus vermoord.’
In een oploop kwam vitellius te Rome om: tac. Hist., 3, 85; vespasianus was toen in 't Oosten.
Bl. 31. ‘Hadrianus...versiert Rome met tallooze [?] gebouwen, waaronder den [de] Engelsburg.’
Keizer hadrianus en engelen behooren niet bij elkander; 't is verwarring van tijden en begrippen. Deze Keizer liet zich een praalgraf bouwen van een ontzettenden omvang, algemeen onder den naam van Moles Hadriani bekend. In de Middeleeuwen werd het, gedeeltelijk verwoest, tot eene sterkte gemaakt, en is nog heden 't kasteel van Rome. In overeenstemming met de overlevering der Kerk, plaatste benedictus XIV 't standbeeld er op van den aartsengel michaël; en, òf om het beeld, òf om de overlevering, heet het: Castello di S. Angelo; in 't Neêrduitsch: Engelenburg. Of de Moles Hadriani in een beknopt overzigt der Algemeene Geschiedenis behoort, is méér dan twijfelachtig: maar hadrianus stichtte den Engelenburg niet.
Bl. 40. ‘Mahomets leer...de praedestinatie.’
In onze taal behoort dit woord tot de Christelijke Godgeleerdheid; 't is de voorbeschikking, de eeuwige verkiezing of verwerping. Voor 't geloof der Mahomedanen, dat alles, wat er ook gebeure, van eeuwigheid is vastgesteld, is 't niet in gebruik, al heeft in 't Fransch prédestination de beide beteekenissen.
Even oneigen is, bl. 18, ‘legende’, voor: volksoverlevering, van Oud-Rome; ‘profetesse’, elders, voor: de maagd van Orleans. Ook: ‘stadhouder van Spanje’, voor: landvoogd, proconsul, is vreemd, 't is Hoogduitsche manier. Bij ons heeft stadhouder, sedert twee, drie eeuwen, eene eigene en eenige beteekenis, waarom ook de Franschen, Engelschen, Denen, 't woord onvertaald overgenomen hebben. Onze Staten-over-zetting heeft 't woord misschien vijftig maal in den zin waar deze ‘Wegwijzer’ 't in gebruikt: maar de taal staat niet stil.
Bl. 60. ‘In Zweden wordt door olav Schoszkoning, 1008,......het Christendom gesticht’ [!].
Volgens de Zweedsche Geschiedenis van geijer, had die Koning al vóór 1000 't Christendom aangenomen: hoe komt Dr. stüve aan 't bepaalde jaartal 1008 voor de invoering van
| |
| |
't Christendom in Zweden, of voor zijne aanneming tot Godsdienst van Staat? De bedoeling is onzeker: want het Christendom in Zweden stichten, is onzin. Éénmaal en op ééne plaats is 't Christendom gesticht. 't Kan even zoo min nog eens, en op eene tweede plaats, gesticht worden, als één en 't zelfde gebouw tweemalen, en op meer dan ééne plaats, opgetrokken, of dezelfde mensch, eens geboren zijnde, ten tweedenmale geboren kan worden. - 't Is onverklaarbaar, hoe men zulk Hollandsch kan laten drukken.
Verder. ‘Olav Schoszkoning’: dit is geene taal. 't Zweedsch is: skötekonung, schootkoning: nog een kind zijnde, dat op schoot zat, werd hij reeds gehuldigd.
Bl. 74. ‘Westfaalsche vrede. De onderhandelingen beginnen te Osnabruck en Munster in 1643, en komen in 1648 ten einde.’ Lang, te lang, voor eene aanstipping van punten, en nog onvolledig. Lees:
Westfaalsche Vrede, 1648. Onder dien naam verstaat men den Vrede te Osnabruck, of 't einde van den dertigjarigen oorlog, en den Vrede te Munster, of 't einde van den tachtigjarigen oorlog. Deze vredesverdragen blijven, nagenoeg, de grondslag voor de betrekkingen tusschen de Staten van West-Europa tot de groote Fransche Staatsomwenteling.
Ald. ‘De Nederlanden’ - lees: de zeven Vereenigde Nederlanden - ‘en Zwitserland worden [bij den Vrede van Munster] onafhankelijk verklaard van het Duitsche Rijk.’
Hier is een gedeelte der overgenomene zinsnede met kleinkapitaal gedrukt, om, zoo al niet de verwringing, ten minste dan toch de geheel verkeerde voorstelling van een hoofdpunt onzer geschiedenis in 't oog te doen vallen; eene verwringing, die in Duitschland zeer gewoon is, niet van één, maar van vele feiten onzer historie.
Heeren, von raumer, zeker ook anderen, vermelden, gelijk onze ‘Wegwijzer’, de onafhankelijkverklaring der Vereenigde Nederlanden, bij den Vrede van Munster, van 't Duitsche Rijk. Sedert lang heb ik, in de stukken van dien tijd, deze verklaring gezocht, maar nooit gevonden; een protest van den Bourgondischen Kreits tegen den Koning van Spanje, is alles wat ik omtrent deze zaak heb aangetroffen. Neemt men ook aan dat de verklaring inderdaad heeft plaats gehad: de slotsom, die hier van den Munsterschen Vrede opgegeven wordt, verbetert er niet door. Feitelijk bestond de afscheiding van 't magtelooze Roomsche Rijk al voorlang. Niet om deze be- | |
| |
vestigd te zien, was de tachtigjarige oorlog gevoerd, er is nooit aan gedacht; maar om onafhankelijk te worden van Spanje's Koning, en van Rome's priesterheerschappij. De onafhankelijkheid van den Staat, de afstand van 't geen men had veroverd in Oost en West, 't sluiten der Schelde, moesten de hoofdpunten geweest zijn in de opgaaf van 't geen de Munstersche Vrede ons aanbragt.
Bl. 87. ‘De geschriften der Encyclopédisten (montesquieu, voltaire, rousseau, diderot, en anderen).’
Is 't zeker, dat montesquieu tot de encyclopédisten behoorde? Hij stierf reeds in 1755: van 1751 tot 1772 duurde de uitgaaf der Encyclopédie. In allen gevalle, had diderot het eerst moeten genoemd worden, en d'alembert niet vergeten. Dr. stüve, schijnt het, heeft maar zoo wat heen geschreven. Of in 't kort bestek van een Overzigt de geheele vermelding plaats verdiende, laten we daar.
Bl. 92. ‘Vrede van Amiens, 1802, tusschen Engeland, Frankrijk en de Bataafsche Republiek’ - voeg er in, achter Frankrijk: Spanje - ‘vele van de koloniën der laatste, onder andere Ceilon, blijven in handen van de Engelschen.’
Dat een Duitsch geleerde zoo iets schrijft, is berispelijk, maar dat een Nederlander 't gaaf weg overneemt, is moeijelijk te vergeven. De Republiek kreeg al hare volkplantingen terug, behalve die op Ceilon.
In 't ‘Chronologisch Overzicht’: ‘1600. Prins maurits in de Nederlanden. Slag bij Nicuwpoort.’
Indien men in een Overzigt leest, b.v.: gustaaf adolf in Duitschland; buonaparte in Aegypte, enz., is 't eigenaardig: de eene behoorde in Zweden, de andere in Frankrijk te huis. Maar: ‘Prins maurits in de Nederlanden’? Waar zou hij dan anders geweest zijn?
Voor den Hoogduitschen Schrijver, intusschen, strekt het tot lof, dit punt te hebben opgenomen. Hij toont te weten dat Nederland reeds eene plaats in de wereldgeschiedenis bekleedde, toen de groote Keurvorst nog niet geboren, en Pruissen een land was zonder naam. Hij maakt het beter dan wijlen de geleerde Professor niemeyer, die ons, in een van zijne werken, de beschaving eerst door de Pruissische troepen onder brunswijk, 1787, laat brengen.
Zooveel van dezen ‘Wegwijzer’, bij wien u Matth. xv: 14 voor den geest moet komen. |
|