Hiervan zegt hij tot hen: 1. ‘Gij hebt er regt op’; 2. ‘Gij zijt er in staat toe’; 3. Gij hebt er belang bij’.
Deze wèl gevonden punten zijn in den kernig-korten en juisten, en toch niet stroeven stijl, welke aan d. zóó bijzonder eigen is, uitgewerkt. De preek zal voor ieder verstaanbaar zijn geweest, en ieder geboeid hebben: twee groote vereischten. Wie echter niet op het orthodoxe standpunt van d. staat, zal zich met veel van 't geen hier voorkomt, niet kunnen vereenigen. Ons stuitte vooral de tirade: ‘De Duivel - gij gelooft immers nog aan zijn bestaan, mijne Hoorders? - de Duivel zaait wantrouwen’, enz. Niet om het leerstuk-zelf, maar omdat het ons beneden de waardigheid van den kansel, en ook beneden de bekwaamheid van d. dunkt te zijn, met zoodanige niets afdoende magtspreuk (die er hier bovendien als bijgesleept wordt) den verstandige een glimlach te ontlokken, en den eenvoudige te overbluffen.
Wij gelooven voorts gaarne dat de Heer d. zich naar zijne zienswijze in gemoede verpligt rekende, om eenen tekst die tegen de verleiding van dwaalleeraars waarschuwt, ter inleiding eener hedendaagsche Katechismus-prediking te bezigen: ook doen wij allezins hulde aan zijne ronde erkentenis, en duidelijke ontwikkeling, dat de beproeving der geesten ook op den Katechismus mag en moet toegepast worden; maar toch zouden wij, die den weg der zaligheid niet met d. en zijne geestverwanten van de tegenwoordig in quaestie staande leerstellingen afhankelijk maken, in eene Gemeente als de Rotterdamsche, voor welke de Katechismus door Predikanten van de meest uitéénloopende rigtingen behandeld wordt, ons - opdat de broederlijke liefde blijve - liever bepaald hebben bij de waarde die de Katechismus-prediking, van welke rigting zij ook uitga, en juist mede door de eigendommelijke verdienste van elke rigting, voor den waarlijk leergierigen en heilbegeerigen Christen behoudt.
v.p.