De basis waarop hunne nomenclatuur is gegrondvest, wordt ook thans nog gevolgd, al is zij dan ook later ‘in belangrijke punten gewijzigd’.
Na dit algemeen overzigt van het theoretisch gedeelte der scheikunde en hare nomenclatuur, vangt de bewerker aan met de behandeling der dampkringslucht. Het zou overbodig zijn, om zelfs in korte trekken den inhoud hiervan terug te geven; wat wij mededeelden strekt slechts om den lezer eenigzins met het boekjen in kennis te brengen. Genoeg zij het wanneer wij de verzekering geven, dat de lucht, zoo wel als het volgende onderwerp, het water, in alle opzigten goed bewerkt is. Met de lucht en het water zijn tevens de zuur-, water- en stikstof behandeld; daarna de andere niet-metalen. Kleine onnaauwkeurigheden daargelaten, geldt ons gezegde ook ten aanzien van dit gedeelte. Wij lezen, b.v. op bl. 45: ‘Men moet de isomere ligchamen niet met de polymorphe, of de isomerie met het polymorphismus verwarren. Bij de eersten verschilt alles, physische en chemische eigenschappen; bij de laatsten is de uiterlijke vorm alleen gewijzigd.’ - Ook de polymorphe ligchamen verschillen niet alleen in uiterlijken vorm, maar ook in scheikundige eigenschappen van elkander. Zoo verbrandt de roode phosphorus bij eene andere temperatuur, dan onze gewone phosphorus. Er had moeten staan: Polymorphismus (in den zin van allotropie) is alleen tusschen enkelvoudige; isomerie tusschen zamengestelde ligchamen bestaanbaar: bij beide heeft er zoo wel verschil in physische als scheikundige eigenschappen plaats. Wij keuren het ook minder goed, dat de bewerker (bl. 42) polymorphe ligchamen op gelijke lijn stelt met allotropische; dimorphismus en polymorphismus hebben niets gemeen met allotropie. Volgens de definitie, die hij geeft van isomerie, valt polymorphismus en deze te zamen.
De metalen zijn op eene uitmuntende wijze behandeld. Men zou bezwaarlijk in zoo weinige bladzijden méér belangrijke daadzaken kunnen zamenvatten, of, met andere woorden: die zoo goed kunnen behandelen als 't hier is geschied. Doch ook in dit gedeelte zijn kleine onjuistheden ingeslopen, zoo, b.v. op bl. 68, waar men leest: ‘Door het roode kwikoxyde in gesloten vaten te verhitten, hebben bayen, priestley en lavoisier de zuurstof ontdekt’. Daargelaten, dat de weten-