Geschiedenis der Roomsche Kerk. Naar het Engelsch van Dr. John Dowling, door D. Budding. Derde en laatste Deel, 1e en 2e Aflevering. Te Dordrecht, bij H.R. van Elk. 1855, 1856. In roijaal 8vo., met platen; per Aflevering, bij inteek., f :-65.
Wie de leer der Roomsche Kerk grondig wil kennen, moet ze uit de door haar als echt erkende bronnen opsporen. In haar midden zijn er opgestaan die meer met het Evangelie overeenkomende, aan die der Protestanten gelijkvormige, leerstellingen hebben voorgedragen. Maar men zou zich vergissen, indien men uit de veranderde gevoelens van sommigen harer leden het besluit trok, dat ook die Kerk van gevoelen veranderd is. Het zijn niet meer dan de meeningen van bijzondere personen, voor welke zich de Kerk in geenen deele aansprakelijk stelt. Andere Roomschgezinde Schrijvers hebben, met oogmerk om de Protestanten te lokken, aan de leer hunner Kerk eene betere kleur gegeven, waarvan de vermaarde bossuet ten voorbeelde verstrekt. Doch de geloofsbelijdenis en leerstellingen der Roomsche Kerk zijn vervat in de regels en besluiten der algemeene Conciliën. Het laatst gehoudene, welks bepalingen tot op den huidigen dag geldend gezag hebben, was dat van Trente, op aandrang van Keizer karel V door den Paus in 1545 bijeengeroepen, en, na tweemalen afgebroken te zijn, in 1563 ten einde gebragt; maar met een anderen uitslag dan de Christenheid gehoopt had. Geene maatregelen werden genomen tot heeling der ontstane scheuring, geene pogingen aangewend tot herstel van den gestoorden vrede der Kerk. Daarentegen werd door het plegtig bekrachtigen van de voor de Protestanten meest aanstootelijke leerstellingen, als die omtrent de opperhoofdigheid en onfeilbaarheid van den Paus, de waardij der Overlevering, het gezag der Vulgata, het belemmeren der Bijbellezing, de verdienstelijkheid der goede werken, de leer der Sacramenten, de Transsubstantiatie, de Mis, het Vagevuur, de Aflaten, de voorspraak der Heiligen, en de vereering hunner overblijfsels, en van de beelden - met verwerping van het gevoelen van die leden der vergadering, welke omtrent het gezag der H. Schrift als kenbron des geloofs, en omtrent het leerstuk van de
regt-