voor zeer praktisch verklaart, en dus niet beseft dat daarmede de groote drijfveer, die, met name op de dorpen, de meerderheid tot geven dringt - de zelfaanschouwde nood van bekende armen - onbedacht zou worden verlamd.
Voor 't overige, men kan van Dr. heije verschillen, men kan tegen zijn gevoelen opkomen, zonder daarom, zelfs in de verte, te willen deel nemen aan de ‘miskenning’, waarover hij aan 't slot dezer brochure klaagt. Wij zijn er van overtuigd, dat hij ‘zijn leven onvermoeid besteedt aan het voorstaan van Waarheid, Regt en Deugd; aan het wekken tot Volksveredeling; aan het bevorderen van Volksheil en Volkswelvaart’: ruimschoots zijn de proeven voorhanden, dat hij ‘het beste in alle opzigten wil, en, zoo veel dat een Mensch gegeven is, het goede doet’. Ook deze brief, al konden wij er niet overal mede instemmen, bevat zoo vele behartigenswaardige wenken omtrent het armwezen, vreemde en eigene, dat niemand de aankoop berouwen zal. Ten bewijze willen wij hier nog een plaatsje gunnen aan de woorden van den Heer buys, waarin wij, die sedert lang in de Landverhuizing het éénige afdoende en tevens humane middel tot stuiting van het Pauperisme zagen, ons denkbeeld zóó krachtig bevestigd vonden, dat wij den lust niet kunnen weêrstaan, om ze ook door dit Tijdschrift onder ieders aandacht te brengen: ‘Waarlijk ik blijf verre beneden de werkelijkheid, wanneer ik beweer, dat het kleine Nederland tien millioen van zijne jaarlijksche inkomsten afzondert tot leniging van de armoede...en tot hare voortplanting, helaas! - - - Zou het onmogelijk zijn eens eenige jaren een twintigste deel van die tien millioen af te zonderen tot een fonds ter bevordering van de landverhuizing, - niet onder de bedeelden, want deze zijn meestal tot werken reeds geheel ongeschikt’ [zijn zij dat overal? en dan ook hunne kinderen?], - ‘maar ook onder diegenen, die op het punt zijn van mede bedolven te worden in dien afgrond, uit welken geen herrijzen
bijna mogelijk is? Zie, de Nederlander is bij uitnemendheid een wereldburger: de ligging van zijn grond, het hoofdbedrijf dat daarop wordt uitgeoefend, brengen zulks mede; nergens is de Nederlandsche vlag geheel vreemdeling, en onder critieke omstandigheden in vorige dagen is meermalen het denkbeeld opgerezen van eene landverhuizing in massa. Zullen wij de beginselen van vrijen handel eindelijk ook eens op het artikel arbeid toepassen?’
v.p.