Dichterlijk Mozaïek, door L. van den Broek. Te Alkmaar, bij H.J. van Vloten. 1856. In post 8vo. VIII en 112 bl. f :-90.
De verzen van dezen Zanger zijn algemeen bekend. Wij hebben uiet noodig over hunne verdienste een oordeel uit te spreken; want het publiek-zelf heeft ze reeds menigwerf beoordeeld, en in ruime mate van zijne goedkeuring doen blijken. De Heer van den broek is, zonder zijn eigen aanleg aan den toon, trant en geest van den grooten meester geheel te onderwerpen, een der beste navolgers van onzen beroemden Volkszanger, zijnen stadgenoot; en dingt, niet zonder kans, naar de kroone van populariteit. Als ook zijne verzen geen goeden aftrek hadden, zou dat niet aan het werk, of aan het publiek, maar aan de Uitgevers liggen. Onder de ruim dertig niet uitvoerige dichtstukken in dezen kleinen bundel, zijn er maar enkelen te hoog voor het volk, tegenover verschillende anderen die geschikt en waardig zijn om door elk in het geheugen te worden opgenomen. Meest alle de stoffen zijn aan Godsdienst, deugd, de Natuur, en het huiselijk leven ontleend, en behooren tot de domeinen van het schoone en gevoelige. Onder de huiselijke stukjes zijn: ‘Grootmoeders- en Grootvaders-Verjaardag’, keurige schilderijtjes, in den naïven trant van den geestigen van zeggelen. Dat hij ook voor een hooger greep en stijl gevoelig is, bewijst de keus zijner vertalingen uit uhland, lenau, geibel, rückert en hebel, en in eene overzetting van ‘De Nachtrid van den Leeuw’, van freiligrath, toont hij dat ook het verschrikkelijk-verhevene hem aantrekt en beweegt. In het lyrische genre onderscheidt zich ‘De Verovering van Jeruzalem, 1099’; eene heroïsche cantate, van welke de Maatschappij van Toonkunst wel kennis mag nemen, indien zij 't niet reeds gedaan heeft. Als Volkszanger gaat van den broek het openbare volksleven en de volksbelangen niet zwijgend voorbij: in ‘Anti-Communisme’ wijst
hij den communist op het nut van de ongelijkheid der standen; in ‘De Duitscher in Amerika’ toont hij den verhuislustige hoe raadzaam 't is om in het vaderland te blijven; in ‘De Boekdrukkunst’ waarschuwt hij tegen 't misbruik der drukpers; in den ‘Haarlemmermeer-Zang’ looft hij den onder-