| |
Handboek der Nieuwe Geschiedenis van w. pütz, vertaald en bewerkt door Dr. E. Mehler. Tweede Gedeelte. Te Gorinchem, bij J. Noorduyn en Zoon. 1856. In gr. 8vo. VIII en 339 bl. f 3-25.
Gelijk het vorige, zoo bevat ook dit Deel van pütz' Handboek veel goeds en bruikbaars; maar méér dan in 't vorige is dit met veel onvolledigs en gebrekkigs vermengd.
| |
| |
Van de Geschiedenis van Frankrijk sedert het uitbreken der eerste revolutie wordt een overzigt gegeven dat een groot deel van dit Tweede Stuk beslaat. Daarna vindt men achtervolgens iets aangaande de andere Staten van Europa, de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, de in het vorige Deel vergeten landen van Noord-, Midden- en Zuid-Amerika, en ook aangaande die van Azië, Afrika en Australië. Schraal is het aan Nederland toegewezen deel; men ziet er goed aan dat de bewerker geen Hollander is, of althans dat er geen Hollandsch hart in hem klopt; wat er nog betreffende Nederland in gezegd wordt, is armzalig. De beschrijving van de landing der Engelschen in Noord-Holland in 1799, is woordelijk aan bilderdijk ontleend. Van het deel der Nederlanders aan den veldtogt van 1815 tegen napoleon verneemt men niets, dan dat zij onder de gealliëerde troepen worden genoemd. Bij de veldslagen van Quatre-Bras en Waterloo wordt van hen en van den Prins van Oranje niet eens gewag gemaakt. Overigens is de beschrijving van dezen veldtogt, op een paar regels na, dezelfde die in de ‘Schets der Nieuwe Geschiedenis van pütz’ gevonden wordt. Een Nederlander zou ook zulk een partijdig stuk niet opnemen als dat omtrent den Belgischen opstand, waarin men de Hollanders voorstelt als het heerschende en begunstigde volk, en de Nederlandsche Regering als of zij zich in de aangelegenheden der Roomsche Kerk gemengd en gepoogd had de openbare meening in de Zuidelijke gewesten te onderdrukken; terwijl België wordt afgeschilderd als bloeijende onder de vrijzinnigste Constitutie, als een zetel van den uitgebreidsten handel, en als wedijverende in zijne nijverheid met Engeland en Amerika, zonder dat met een enkel woord van de schaduwzijden wordt gesproken. Zoo onbekend is, of houdt zich, de bewerker met hetgeen onder onze oogen is voorgevallen, dat hij niet Prins
frederik, maar den Prins van Oranje, na een vierdaagsch bloedig gevecht binnen Brussel (23-27 Sept.), naar Antwerpen laat terugtrekken.
Doch men kan onverschillig zijn voor de eer van het land welks bescherming en gunsten men geniet, en toch ervaren zijn in de Geschiedenis van andere landen. Is dat het geval met Dr. mehler? Om het voldingend uit te wijzen, zou men het Hoogduitsche werk met dat van hem moeten vergelijken.
| |
| |
Maar ook zonder dat zal men van zijne knapheid geene hooge gedachten opvatten als men leest, bl. 85: dat schil bij Straalsund met het grootste gedeelte zijner manschappen sneuvelde - terwijl het bekend is, dat deze, na de bestorming en inneming der stad door de Hollanders en Deenen, in de straten strijdende viel; - bl. 93: dat napoleon het leger in Rusland verliet en naar Parijs ijlde tot onderdrukking der zamenzwering van malet; terwijl deze met zijne medepligtigen reeds zeven weken vóór de komst van napoleon te Parijs ter dood gebragt was; - bl. 108: dat het opvatten der wapenen door murat in 1815 de voorname oorzaak is geweest van 't afslaan van napoleon's voorstellen door het Weener hof, terwijl murat eerst na den intogt van napoleon binnen Parijs eene vijandelijke houding tegen Oostenrijk heeft aangenomen. Hoe kon murat of iemand anders een voor napoleon ongunstigen invloed uitoefenen op het Weener hof, dat met de andere Mogendheden napoleon op den 13den Maart in den ban gedaan had, toen men te Weenen van zijne landing kennis droeg, zonder de gevolgen zijner onderneming te kunnen berekenen? Napoleon zocht, na het wèlslagen daarvan, niet alleen met Oostenrijk en Rusland onderhandelingen aan te knoopen (bl. 107), maar trachtte ook, ofschoon even vruchteloos, naar eene verzoening met Engeland door de toezegging van den slavenhandel af te schaffen. - In verband met de enkele gevechten die sinds den beslissenden slag van Waterloo tusschen de Franschen en Pruissen geleverd werden, en die niet allen ten voordeele der laatsten uitvielen, kan men bezwaarlijk zeggen dat de laatsten, overwinning op overwinning behalende, tot Parijs voorttrokken (bl. 110). - De val van het
Ministerie talleyrand werd niet door den invloed der met den Koning teruggekeerde hofpartij, aan wier hoofd de Graaf van artois stond (bl. 112), maar door dien van Rusland bewerkt. - Geheel verkeerd is de voorstelling van canning's bedoelingen omtrent Portugal en Griekenland. Wie inziet wat daaromtrent door Mr. s.p. lipman in zijne ‘Geschiedenis van de Staatkunde der voornaamste Mogendheden van Europa’, op overtuigende gronden wordt gezegd, zal zeker niet aannemen dat canning vooral op het behoud der Constitutie in Portugal bedacht was, en nog veel minder, dat de verlossing van Griekenland uit de magt der Turken zijn geliefkoosd plan uitmaakte (bl. 133). Wat
| |
| |
hij voor beide deed, geschiedde uit eigenbatige staatkunde, en ten aanzien van Griekenland bovendien uit vrees voor Rusland. Was voor deze Mogendheid de aanval op en de vernietiging der Turksche vloot bij Navarino eene gewenschte gebeurtenis, zij lag zoo geheel buiten de berekeningen van het Engelsch Ministerie, dat de Koning, in zijne aanspraak bij de opening van het Parlement, in der tijd van dien slag onder den naam van verdrietig voorval gewaagde. - Denemarken mogt zich niet, gelijk op bl. 187 staat, van 1808-1839 in een onafgebroken vrede en groote welvaart verheugen. De oorlog van 1813, in verbindtenis met napoleon gevoerd, waarin Holstein door Pruissen en Russen overstroomd en verwoest werd, en Noorwegen aan Zweden verloren ging, was toch voor dat land geen tijd van vrede en welvaart. - Verward is soms de voorstelling van personen en zaken. Uit hetgeen omtrent de verschillende partijen in de Fransche Constituërende en Wetgevende Vergadering voorkomt, kan de lezer bezwaarlijk wijs worden. Petion wordt beurtelings onder de aanhangers der Girondijnen en Jakobijnen genoemd. Volgens bl. 21 bestond de Bergpartij uit de verwoede Cordeliers en de Jakobijnen, die met de Girondijnen een strijd op leven en dood aangingen. Wie heeft men hier door de Jakobijnen te verstaan? En hoe komt deze opgave overeen met hetgeen men bl. 15 en 16 leest? Van den veldtogt van 1793 en 1794 in de Oostenrijksche Nederlanden en in Fransch Vlaanderen, na de vlugt van dumouriez, waarin zoo lang en hardnekkig gestreden werd, en die, ten gevolge van de verovering van België en Holland door de Franschen, zoo verbazend in uitkomsten was, had waarlijk wel meer gezegd mogen worden dan men vindt in de eenvoudige vermelding der twee door Oostenrijk geleden nederlagen bij Wattignies en Fleurus (bl. 31).
De Geschiedenis der ontwikkeling van de beschaving sedert de Hervorming, en die der Duitsche letterkunde afzonderlijk, nemen eene ruime plaats van dit Deel in. In die der laatst genoemde wordt van de schriften en verdiensten van klopstock, wieland, lessing, en herder, inzonderheid van goethe en schiller, een lezenswaardig verslag gegeven. Daarentegen is in de eerstgenoemde het artikel over de Godsdienst hoogst onbeduidend, en geeft dat over de Theologie weinig meer dan de namen van eenige vermaarde Godgeleerden, waarbij echter
| |
| |
de tijdsorde zoo geheel is verwaarloosd, dat op coccejus en basnage socinus volgt, op dezen grotius, wetstein en vorstius, terwijl verder tusschen griesbach en hermes saurin gesteld wordt. - Van de in Duitschland ontstane Innere Mission wordt gezegd dat zij de ongeloovigen tracht te bekeeren. Wij meenden dat zij zich tot taak heeft gesteld het onderwijs, de opwekking en de teregtbrenging van onkundigen, onverschilligen, verwaarloosden en verdoolden. - Onder de Geschiedenis der Nederduitsche letterkunde zijn, ofschoon het opschrift van § 72 (71) luidt: ‘Ontwikkeling der beschaving sedert de Hervorming’, de Schrijvers en Dichters der dertiende en veertiende eeuw sedert jakob van maerland, en de werkzaamheden der Rederijkers tot handhaving der volkstaal, en tot voorbereiding van den bloeitijd der Hollandsche letterkunde, opgenomen. - Hoewel hulde doende aan de groote verdiensten van nicolaas witsen, zouden wij hem echter niet onder de voornaamste Prozaschrijvers met hooft, brandt en heemskerk op ééne lijn plaatsen (bl. 250). - Dat de beroemde rubens die (bl. 247) ten onregte onder de beroemde mannen van Nederland geteld wordt, niet te Keulen (bl. 260) het levenslicht aanschouwd heeft, mag thans als zeker gesteld worden. Naar de hoogste waarschijnlijkheid was Siegen zijne geboorteplaats. - Onder de Fransche Redenaars en Schrijvers uit de luisterrijke eeuw van lodewijk XIV ontbreekt o.a. fenelon.
Den stijl had de bewerker door iemand met onze taal bekend kunnen doen nazien. De herhaling van dezelfde woorden, b.v. op bl. 79 en 233, en woordvoegingen als op bl. 192: ‘beide partijen staan echter elkaar niet altijd even scherp tegenover’; op bl. 161: ‘die pogingen hadden hem den haat zijner onderdanen toegetrokken’; op bl. 170: ‘hunne vloot rukte naar het Oosten der Middellandsche Zee’; op bl. 207: ‘het rationalisme waaraan een groot gedeelte der beschaafde bevolking huldigde’, zijn hinderlijk; terwijl de Noordelijke kust van het continent (bl. 194), exploiteeren (bl. 195), den geest der Oudheid reproduceren (bl. 233), en Beijeren, voor: Beijerschen, in een Hollandsch werk niet moesten voorkomen. Op bl. 104 lezen wij: Oostenrijk trachtte zich daarvoor in het Oosten uit te breiden. Waarvoor? Er wordt onmiddellijk te voren van
| |
| |
napoleon's terugkomst gesproken, die de langdurige beraadslagingen van het Weener Congres bespoedigde.
Ofschoon sommige gedeelten van dit Tweede Deel zeer bruikbaar zijn, is het in andere gedeelten - blijkens de stalen die wij er van geleverd hebben - zoo onnaauwkeurig, en ten opzigte van de geschiedenis van óns Vaderland zoo weinig nationaal, dat wij het in gemoede niet kunnen aanprijzen, en hun die er gebruik van zullen maken, alle bedachtzaamheid aanbevelen. |
|