is hier veel te leeren. Wie mag zich langer beklagen over de tegenkantingen en beproevingen die hij in het voorstaan van waarheid en Godzaligheid lijdt, wanneer hij zijn oog slaat op eenen ansgarius, die te midden der woeste Holsteiners, Denen en Zweden het Evangelie verkondigt, in gedurig gevaar van mishandeling en verlies van zijn leven? Wat beteekenen de geringe teleurstellingen en bezwaren van het dagelijksche leven, vergeleken met de ontzaggelijke moeijelijkheden waarmede een ansgarius gedurende het grootste gedeelte van een meer dan zestig-jarig leven te kampen had? En wie kan met eerbied den man beschouwen - die, ook wanneer de vrucht van zijnen arbeid verloren scheen, wanneer hij de door hem opgerigte kerken en scholen verbrand en verwoest zag, vlugtende en verlaten hooger bleef opzien, en telkens op nieuw handen aan het werk sloeg - zonder zich door zijn voorbeeld tot een edelen naijver te voelen ontvonken, om in zijnen kring christus door woord en daad anderen aan te prijzen, en menschendeugd en menschengeluk te bevorderen?
Zulk een voorbeeld gaf de man die, in den schoot van weelde en voorspoed geboren, als de zoon van een aanzienlijken leenman van karel den Groote, slechts de hand had uit te steken naar eerambten en waardigheden, maar alles verliet om de roepstem des Heeren te volgen, en, waar anderen terugdeinsden, zich aanbood, zonder moeite en gevaren te ontzien. Gelukkige tijden, toen de zonen van Vorsten en Edelen er eene eer in stelden als boden des Evangeliums onder Heidensche volken op te treden! Want gelijk ansgarius, waren ook willebrord, wulfram, bonifacius, ludger, en anderen van aanzienlijke afkomst. Daardoor, en door de bescherming die zij van Keizers en Koningen genoten, vond huu onderwijs bij zinnelijke en onbeschaafde menschen een ingang, dien het anders niet zoo gereedelijk zou gevonden hebben. Hierbij kwamen gezigten en openbaringen, hoedanige ook ansgarius zal gehad hebben. Het is moeijelijk te onderscheiden wat zij werkelijk ondervonden hebben, en wat aan hunne, overeenkomstig den geest der tijden, vermeende en door eene levendige verbeelding en brandenden ijver aangevuurde overtuiging, of aan de latere bijvoegselen hunner levensbeschrijvers zij toe te kennen? Ontwijfelbaar heeft het in die dagen algemeen verbreide geloof aan zulke buitengewone