Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1856
(1856)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij1. De Volksgeest van 1830-1831 herdacht. Een woord ter gelegenheid van het eerlang op te rigten gedenkteeken: ‘Het Metalen Kruis’. Door E.R. Sypkens, Vrijwilliger van dat tijdperk. Te Amsterdam, bij Weytingh en van der Haart. 1856. In gr. 8vo. 29 bl. f :-10.
| |
[pagina 445]
| |
vereeniging met het Zuiden; en gevaar had kunnen loopen voor immer te verliezen, als niet de eendragt en moed zijner burgers paal en perk gesteld hadden aan den voortgang van den gewapenden opstand, die in 1830 zijne oude grenzen bedreigde. En zou nu eenig weldenkend mensch in België er zich aan ergeren, dat wij insgelijks de vijf-en-twintigste verjaring vieren, van de ontbinding eener vereeniging door de Staatkunde van vreemden tot stand gebragt; maar die, gelijk de meeste gekoppelde huwelijken, eene huishouding ten gevolge heeft gehad vol onmin en tweespalt? Onze Belgische naburen hebben voor hunne kampioenen dadelijk een grootsch gedenkteeken opgerigt; - zouden zij er boos om worden, dat de Hollanders nu een gedenkteeken oprigten voor de hunne, die zich in de verdediging hunner haardsteden met roem hebben overdekt? Zeker niet. Zij hebben alle reden om 't goed te keuren, dat daar eindelijk óók eens aan gedacht is; wijl 't een waarborg te meer geeft voor de duurzaamheid dier politieke scheiding, welke, beiderzijds, uit den grond des harten algemeen is gewenscht (behalven misschien door het egoïsme); en zonder welke - om van iets aangenaams te spreken bij de treurige herinneringen welke de gedachte aan die vereeniging opwekt - door het strijdige van andere belangen, ook de banden van genegenheid niet kunnen bestaan, die thans de Hollanders en Vlamingen, als verwante naburen, aan elkander verbinden, door hunne nu gemeenschappelijke liefde voor de moedertaal. Er zijn er echter in Nederland die anders over de zaak denken, en de oprigting van het gedenkteeken: ‘het Metalen Kruis’, afkeuren. Dat zou niemand behoeven te verwonderen, want het spreekwoord: ‘Veel hoofden, veel zinnen’, geldt ook hier; maar de beginselen uit welke de afkeuring bij eenigen voortspruit, die, zegt de Heer sypkens: ‘tot eene partij in den lande behooren welke geen vaderland kent’, en ‘even als over onzen wapenroem in den vrijheidskamp tegen Spanje, over alle onze eervolle handelingen tijdens den Belgischen opstad een floers wil werpen’, hebben de verontwaardiging van dien wakkeren ‘Vrijwilliger van dat tijdperk’ gaande gemaakt, en hem de pen doen opvatten. Zijne brochure: ‘De Volksgeest van 1830-1831 herdacht’, is geene bij de lamp bewerkte en gepolijste redevoering, maar eene improvisatie vol gloed en leven, die met genoegen gelezen en herlezen zal worden; | |
[pagina 446]
| |
vooral door diegenen zijner voormalige wapenbroeders in wier harten het vuur nog niet is verdoofd, dat hen naar de wapens heeft doen grijpen toen het oude Vaderland bedreigd werd. Enkele herhalingen zijn den Schrijver in het vuur dat hem bezielde, ontsnapt; of hij dacht, misschien: wat waar en nuttig is, kan niet te dikwijls gezegd worden. 2. Wij behoeven niet te vermelden tegen wien of tegen welke inzigten de lierzang van den Heer van dam van isselt gerigt is: de titel, op welken ook naar het gedicht van den Heer potgieter, in het Tijdschrift: ‘Nederland’, wordt verwezen, is daaromtrent duidelijk. Ook die lierzang is eene vrucht van verontwaardiging. Hij is mede reeds in een tijdschrift gedrukt, en de beide gedichten zijn alzoo bekend. Wij betreuren 't, dat zij bestaan; maar moeten hulde doen aan de waarde van den lierzang als dichtstuk, als teregtwijzing, en als schets van den volksgeest in 1830-1831. Van den laatsten zegt de Dichter: Die geest was edel, die was stout,
Die ook de teedere borst der vrouwen wist te ontvonken.
Toen heeft de rijkdom geld en goud,
Maar ook de schaamle weeûw haar penningsken geschonken.
De moeder zond haar eenigst kind
Ten strijde voor 's Lands heil, ten strijde voor 's Lands glorie;
En van den jongling, dien zij mint,
Vroeg de onverschrokken maagd de palmen der viktorie.Ga naar voetnoot(*)
Wie, die in 1830 geene kinderen waren, erkennen niet uit de volheid des harten, dat de Dichter hier niets te veel zegt! Even zoo erkennen wij ook met hulde, dat de vurige van dam in 1830, gelijk in 1812 de onsterfelijke körner, het zwaard aan de lier heeft gepaard, en zich daardoor grooten roem, en alle regt tot spreken heeft verworven. Omtrent zijn vrijwillig jagercorps vermeldt hij, in eene aanteekening, de bijzonderheid, dat de jongste vrijwilliger 16, de oudste 64 jaren oud was; hetgeen bijkans voldoende zou zijn, om van den geest die allen dreef, een volkomen denkbeeld te geven. Er is sedert dien tijd een geheel nieuw geslacht opgekomen, dat niets van | |
[pagina 447]
| |
dit alles weet dan bij geruchte, en over nogmaals vijf-entwintig jaren zal 't ‘Metalen Kruis’ - zoo als de Dichter zegt - misschien niet meer gezien worden op eenige borst. Wij leven bovendien in een tijd waarin ieder beschaafd volk het woord der geschreven geschiedenis, door middel van standbeelden en monumenten voor merkwaardige personen en gebeurtenissen, gewoon is te bevestigen, en dat alles in aanmerking nemende, zal ook de Heer potgieter, zoo als wij hopen en gelooven, wel eindigen met den Dichter - gelijk wij - na te zeggen: Rijs, grootsche zuil! rijs stout omhoog!
Gij zijt geen beeld van strijd, geen ijdle praalvertooning,
Uw opschrift blinke in 's vreemdlings oog:
‘Herinnering aan trouw voor Vaderland en Koning.’
De opbrengst dezer afzonderlijke uitgave van den lierzang zal in het fonds van het Metalen Kruis worden gestort. |
|