Dat wij deze onderneming toejuichen, behoeft niet gezegd te worden. Onze tegenwoordige aankondiging moge dienen om haar bekend te maken en aan te bevelen.
Een uitvoerig en hoogst belangrijk opstel van Prof. moll opent dit Stuk (bl. 1-134). Het handelt over den weinig bekenden, maar merkwaardigen johannes anastasius veluanus en ‘der Leken Wechwijser’, en bevat alzoo ‘eene bijdrage tot de Geschiedenis der Hervorming, inzonderheid in Gelderland’. Om den Gelderschen Hervormer in zijn bedrijf regt te doen kennen, vangt hij aan met eene schets der Hervorming in Gelderland, waaruit blijkt, dat de liefde voor het vernieuwde Evangelie-licht dáár, sedert het jaar 1523, krachtig ontwaakte en nog vóór 1550 alom door het Hertogdom, bij kerkelijken en leeken, zoo niet meer, althans evenzeer als in onze andere Provinciën, verbreid was. Blijkbaar was dit, bij de duisterheid die over de Kerkgeschiedenis dier Provincie, tot heden, meer dan over die van andere, verspreid ligt, eene niet gemakkelijke taak, met wier vervulling, waartoe hij allerlei bronnen bijeengezocht en geraadpleegd heeft, eene niet geringe dienst bewezen is aan de wetenschap. Daarop laat hij, na de atmospheer te hebben geschetst, waarin de kapellaan van Garderen optrad, hem-zelven ten tooneele verschijnen. Al zijn de berigten nog in menig opzigt onvolledig, hij weet ons van 's mans persoonlijkheid en reformatorischen arbeid, zijn val en opstanding, en de vruchtbare gevolgen der laatst vermelde voor hem en onze voorvaderen, zóó veel te verhalen, dat wij met belangstelling in den man vervuld en tot deelneming in zijn moeijelijk levenslot bewogen worden. En als hij dan eindelijk verslag geeft van des Hervormers geschrift: ‘der Leken Wechwijser’, dan biedt hij ons niet alleen een nieuw bewijs aan voor den zelfstandigen oorsprong, en het onafhankelijk karakter onzer oudste Hervormde Kerk, maar vernieuwt ook door belangrijke uittreksels de herinnering van een Godsdienstig volksboek, dat, volgens de getuigenis van tijdgenooten, meer dan eenig
ander werk onzer Nederlandsche Schrijvers, tijdens de beginselen der Reformatie en lang daarna, door geleerden en ongeleerden met zeldzame belangstelling is gelezen geworden. Wij danken den begaafden moll voor deze bijdrage, die naast zijn ‘Angelus Merula’ en ‘Johannes Brugman’ verdient geplaatst te worden, en moedigen hem aan,