Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1856
(1856)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 405]
| |
Boekbeschouwing.De Katholieke en [de] Protestantsche Natiën onderling vergeleken uit het drieledig oogpunt van welvaren, verlichting en zedelijkheid. Door Napoléon Roussel. Met eene Voorrede van Prof. P. Hofstede de Groot. Twee Deelen. Te Groningen, bij de Erven C.M. van Bolhuis Hoitsema. 1856. In gr. 8vo. VIII en 804 bl. f 7-:Indien ooit een werk ter gelegener tijd in het licht is verschenen, en in eene bestaande behoefte voorzien heeft, dan is het dat hetwelk wij hier aankondigen. Het is de vrucht van eene veelzijdige en zorgvuldige bearbeiding, die de overbrenging in onze taal ten volle waardig is. Afgescheiden van het bijzonder doel dat de Schrijver heeft, is het werk hoogst belangrijk voor de kennis van de voornaamste volken van Europa en Amerika. Het bepaalde doel wordt in deze woorden opgegeven: ‘Sedert drie eeuwen heeft zich een groote strijd in de Christenheid ontwikkeld. Het Katholicismus en de Hervorming, in beginsels lijnregt tegenover elkander staande, zeggen beide op even stellige wijze: Ik ben de waarheid. Een van beide moet zich toch wel bedriegen; maar wie? De gevolgen van beider leerstellingen zullen ons het antwoord moeten geven. Waar de zedelijkheid, de verlichting en het welvaren zullen zijn, daar zal ook de waarheid wezen. Waar de ellende, de onwetendheid en de ondeugd gevonden worden, daar zal ook de dwaling zich ophouden. Laat ons dan achtereenvolgens de Protestantsche volken van nabij beschouwen, terwijl wij nevens ieder van hen zijn Katholieken nabuur stellen; de uitkomst der vergelijking zal ons doen kennen, waar de dwaling, waar de waarheid is.’ - Roussel erkent, dat ook andere oorzaken, zoo als wetgeving, klimaat en afstamming, ten goede of ten kwade medewerken; maar beweert, dat die oorzaken zich niet zoo ver uitstrekken als men wel denkt. In de wetgeving ziet hij de vrucht van een Godsdienstig beginsel, en klimaat en afstamming kunnen niet in rekening gebragt worden zoodra men volken vergelijkt die onder dezelfde | |
[pagina 406]
| |
breedte geplaatst, uit een en denzelfden stam gesproten, en, terwijl het luchtgestel hetzelfde is gebleven, voor- of achteruitgegaan zijn. Tot vermijding van elken schijn van partijdigheid, zal hij zich beroepen op de uitspraken en aangehaalde feiten van Schrijvers die door een van het zijne verschillend geloof bezield, of ten minste zonder Godsdienst-vooringenomenheid zijn. Het zullen Statistici, Aardrijkskundigen, Naturalisten wezen, die, zonder het zelven te weten, hunne getuigenissen in deze zaak zullen afleggen. Vooreerst wijst hij in een algemeen overzigt de meerderheid der Protestantsche volken boven de Roomsch-Katholieke aan, in nijverheid en handel, en in den landbouw; niettegenstaande, b.v., de bodem van Italië veel beter is dan die van Engeland, en het Zuiden van Duitschland hierin boven het Noorden bedeeld is. - Een dergelijk verschil ten voordeele der Protestanten levert het lager onderwijs op, dat bij hen gemiddeld 1 leerling op 10 inwoners telt, terwijl onder de Roomsch-Katholieken niet meer dan 1 op 124 gevonden wordt. Bijzonder in het oog loopend is het verschil tusschen Saksen en Nederland, die 1 leerling op 6 bewoners, en Hongarijë en Spanje, die 1 op 350 hebben. Wanneer in eene tweede tabel aan Nederland in 1826 1 op 10 gegeven wordt, dan zal men hieronder België moeten begrijpen; en zou dit verschil de bewering van den Schrijver versterken. Eene uitzondering op de nadeelige verhouding der Roomsche landen tegenover de Protestantsche levert Beijeren op, dat in 1825 1 leerling op 7 inwoners bezat. Als reden wordt opgegeven: ‘dat dit Roomsch-Katholieke volk, te midden van Protestantsche volken geplaatst, de verlichting heeft moeten ontvangen, die het van alle zijden omringde’. Wij zouden er bijvoegen: dat Beijeren voor een vierde Protestantsch, en dat het de vraag is: van welk een aard het gegeven onderwijs, en hoedanig de bekwaamheid der onderwijzers zij? - gelijk de Schrijver vervolgens in zijne beschouwing van den tegenwoordigen staat van het lager onderwijs in Nederland en België die vraag behandelt. Overeenkomstig het grooter aantal van leerlingen onder de Protestanten, is ook dat der dagbladen onder hen veel grooter dan onder de Roomschgezinden. Bij de eersten zijn 9 exemplaren verspreid tegen 1 bij de laatsten. - Niet minder gunstig is wat de zeden betreft de verhouding der | |
[pagina 407]
| |
Protestantsche landen, die 1 moord of poging tot moord tellen op 180,222 inwoners tegenover 1 op 16,153 in de Roomsche landen; in Schotland 1 op 250,000 inwoners tegen 1 op 750 in den Kerkelijken Staat! Moeijelijker valt het onderzoek omtrent de onwettige geboorten, omdat hier ook andere oorzaken in aanmerking dienen genomen te worden: hinderpalen tegen het aangaan van een huwelijk; gewettigde onzedelijkheid, die slechts de onkuischheid in overspel doet overgaan (in Italië de Cicisbeos); de prostitutie, die de sporen der onwettige verbindtenissen uitwischt. Niettemin verkrijgt men 1 natuurlijk kind op 11,59 wettige onder de Roomschgezinden, en 1 op 16,12 onder de Protestanten. Ten laatste worden als een bewijs van het welvaren, de verlichting en de zedelijkheid van dezen boven genen aangevoerd de spaarbanken: 562 in Engeland, en 11 in Oostenrijk. Na een blik op het geheel geslagen te hebben, vestigt roussel zijne aandacht op de deelen, en vergelijkt telkens een Protestantsch met een Katholiek volk; in de eerste plaats de bewoners van Zuid-Amerika met die der Vereenigde Staten van het Noorden. In Mexico, Peru, Chili, enz. vindt hij regeringloosheid, als het gevolg van onophoudelijke omwentelingen, die den eenen despoot na den anderen doen opstaan; verwarringen in de verschillende takken van bestuur en regtsbedeeling, terwijl het wel niet aan wetten en verordeningen ontbreekt, maar die ongelukkig onuitgevoerd blijven; gebrek aan handel en nijverheid, en verwaarloozing van den landbouw; onwetendheid, onzedelijkheid, luiheid en armoede. Geheel anders is het in de Vereenigde Staten, waar steden en dorpen als door een tooverslag verrijzen, de bevolking steeds aangroeit, woeste gronden ontgonnen worden, kanalen en spoorwegen het land in alle rigtingen doorsnijden, landbouw en fabrijken eene groote uitbreiding hebben verkregen, en de koophandel dien van alle volken der wereld, met uitzondering van Engeland, te boven gaat. Van hetgeen er voor het onderwijs gedaan wordt, zal men een denkbeeld verkrijgen uit hetgeen in den Staat New-York plaats vindt, waar in 1834 van de 543,085 kinderen tusschen de vijf en zestien jaren niet minder dan 541,401 de lagere scholen bezochten. De gezamenlijke kosten bedroegen 7,000,000 francs, ten zelfden tijde dat de geheele som in Frankrijk door den Staat, de Departementen en de Gemeenten voor | |
[pagina 408]
| |
het onderwijs verstrekt, slechts 4,000,000 francs beliep. - Aan welke oorzaken zijn de welvaart en vooruitgang van Noordelijk boven Zuidelijk Amerika toe te schrijven? Hier vindt men een helderen hemel, vruchtbaren bodem, en breede stroomen, wier loop in lengte dien van alle andere in de wereld overtreft; dáár een stormachtigen hemel, eenen veel minder vruchtbaren grond, en hindernissen van verschillenden aard. In Mexico en Peru troffen de Spanjaarden bij hunne aankomst gevestigde Staten, wèlgevormde maatschappijen, en bebouwde velden aan. Een magtig Rijk nam bezit van landstreken die door den Schepper zigtbaar meest begunstigd zijn; het vestigde zich daar met zijne Kerk, zijn gezag, zijne legers. Van den anderen kant waren het eenige uitgewekenen, die zich kwamen nederslaan in gewesten die met digte bosschen bezet waren, en door stroopende Indianen bewoond werden. Van het hout der boomen moesten zij eene hut zamenstellen, en in de bearbeiding van den woesten, met struiken bedekten grond hun onderhoud zoeken. Van waar dat, niettegenstaande al deze hindernissen, het Noorden het zoo zeer begunstigde Zuiden ver achter zich heeft gelaten? De eenparige getuigenissen van verschillende Schrijvers leeren de Godsdienst die het hart heiligt en het leven doordringt, en de Godsdienst die zich tot de vormen bepaalt, als de groote werkende oorzaak kennen van den verbazenden voortgang aan de eene, en van het diep verval aan de andere zijde. In het onderscheid van Godsdienstig geloof ziet de Schrijver insgelijks de bron der beschaving en welvaart van Schotland, en van de dierlijke onwetendheid, ruwheid en armoede van Ierland. Het laatste heeft - zegt men - zijn ongeluk aan Engelands onderdrukking te wijten. Roussel ontkent dit wat onze tijden aangaat, waarin alle voor Ierland drukkende maatregelen zijn opgeheven, en Engeland zich voor hetzelve ontzaggelijke offers getroost; en de verwijtingen van vorige eeuwen moet men insgelijks tegen het Roomsch-Katholieke Engeland van eertijds rigten, daar het Ierland reeds lang vóór den tijd der Hervorming veroverd had. Ook doet de Schrijver opmerken: dat zwaardere verdrukkingen door de Protestanten in Frankrijk geleden, dezen niet van hunne geestkracht en welvaart hebben kunnen berooven. Aangenomen dat Schotland boven Ierland gunsten genoten heeft, dan moeten daartegen | |
[pagina 409]
| |
in rekening gebragt worden Ierlands zachter luchtgestel, vruchtbaarder bodem, en voor den handel gunstiger ligging. Eene uitzondering op de in Ierland overal heerschende onkunde en ellende maken die Provinciën van het Noorden waar de Protestanten de meerderheid hebben. De bewering, eindelijk: dat men bij de Schotsche Hooglanders dezelfde armoede en dezelfde ondeugden als bij de Roomschgezinde Ieren aantreft, stemt roussel ten opzigte van het eerste toe, en vindt de natuurlijke reden van de armoede der Hooglanders in de barre en onvruchtbare oorden die zij bewonen, in de langdurige en strenge winters, en andere ongunstige omstandigheden; maar hij logenstraft met redenen de laatste aanklagt. - Wij kunnen den Schrijver niet volgen in zijne even oordeelkundige vergelijkingen van de Roomschgezinde met de Protestantsche Kantons van Zwitserland, en van Oostenrijk, Hongarijë en Beijeren met Pruissen, Saksen, enz. De resultaten zijn ook hier geheel ten voordeele van de laatsten. Maar wij moeten een oogenblik vertoeven bij zijne beschouwingen van België en Nederland. ‘Na dan eens’ - zegt hij - ‘vereenigd, dan weder gescheiden te zijn geweest, kunnen het Katholieke België en het ProtestantscheGa naar voetnoot(*) Nederland niet zoo volkomen van elkander verschillen, als de landen die wij reeds vergeleken hebben. Als men alleen acht geeft op de veranderingen die in de laatste halve eeuw hebben plaats gegrepen, dan ziet men dat België achtereenvolgens onder het bestuur van het ongeloovige Frankrijk, het Protestantsche Nederland, en zijne eigene Roomsch-Katholieke regering is geweest. De contrasten tusschen de beide landen kunnen dus niet zoo sterk zijn als elders.’ Desniettemin wordt aan den Nederlandschen landbouw boven den op vruchtbaarder bodem gedreven Belgischen de voorrang toegekend. Het getal der behoeftigen die onderstand genieten, dat vóór de omwenteling in Nederland 1 op de 11 bewoners beliep, bedroeg in België 1 op de 7, en was, twintig jaren later, | |
[pagina 410]
| |
tot meer dan 1 van de 5 inwoners aangegroeid. Roussel heeft verzuimd, of is niet in de gelegenheid geweest, op te geven welk in onzen tijd het aantal bedeelden in Nederland is. Van de zorg door het Nederlandsch Gouvernement voor het onderwijs in België gedragen, spreekt een der begunstigers en bewerkers der omwenteling, ducpétiaux, met lof. In de tijdsruimte van elf jaren, van 1816-1827 - getuigt hij - zijn 1146 scholen en 668 woningen voor onderwijzers gebouwd of hersteld, hebben 1977 onderwijzers en 168 onderwijzeressen een brevet verkregen. Het getal scholen en onderwijzers is na 1830 toegenomen; maar welke? De meeste scholen zijn slecht of middelmatig; een groot aantal onderwijzers, die te gelijk het beroep van metselaar, timmerman, enz. uitoefenen, missen de noodige bekwaamheid, bezitten naauwelijks de eerste kundigheden, en houden alleen gedurende drie of vier wintermaanden school. Terwijl ducpétiaux zich beklaagt over den toestand van het lager schoolonderwijs in België, geven cousin en ramon de la sagra hunne bewondering te kennen over het schoolstelsel in Nederland gevolgd, en over de gelukkige uitkomsten door de Wet van 1806 verkregen tot bevordering van beschaving en zedelijkheid; en wordt van de jongelieden in België, vooral van die in de hoogere standen verzekerd: ‘zij verkeeren in eene onvergefelijke onkunde’, van de kennis en bekwaamheden van Neêrlands jongelingschap wordt met lof gewaagd. Maar het Belgische volk is wezenlijk Godsdienstig! Wat is zijne Godsdienst? Een Fransch Schrijver geeft op de vraag: ‘Is de Belgische maatschappij met hare vrome uiterlijkheden, hare soort van Godsdienstige tucht, haar rustig, dikwijls zelfs slaperig voorkomen, beter dan de onze, die zoo weinig Godsdienstig is, alles in zich opneemt, en zoo dikwijls tot luidruchtigheid overslaat?’ - ten antwoord: ‘Ik geloof het niet, ten minste naar alles wat ik heb kunnen zien, waarnemen, beoordeelen, ten aanzien van de tallooze en geheime wegen, die door de schandelijkste, in den schoot van deze maatschappij zoo wel als bij de monniken verborgen ondeugden worden ingeslagen. Ik ben bereid heden te verklaren: dat deze steden van 100 tot 80,000 zielen ten aanzien van het afzigtelijke der misdaad in niets onderdoen voor alles wat onze hoofdstad met een millioen inwoners tot hare eigen beschuldiging voedt.’ - ‘De Vlaamsche steden’ - | |
[pagina 411]
| |
getuigt een ander - ‘zijn vermaard (berucht) om hare ruwe en bedorven zeden.’ - Met eene beoordeeling van de missiën der beide Kerken, waarbij de minder schitterende, maar meer zekere bekeeringen der Protestanten na voorafgaand onderwijs, tegen die der Roomschgezinden overgesteld worden, wie het voornamelijk te doen is om het getal hunner proselieten te vermeerderen, maar die de nieuw bekeerden overigens even onkundig als vroeger laten, wordt het Eerste Deel van dit werk gesloten. Heeft roussel tot heden toe de Roomsch-Katholieke en de Protestantsche volken der nieuwere tijden met elkander vergeleken, thans vergelijkt hij een Protestantsch of Roomsch-Katholiek volk met zich-zelf. Hij beschouwt het onbeduidende Engeland van vóór drie eeuwen, en het tegenwoordige Engeland in zijne grootheid, magt en luister; en het contrast dat het eertijds bloeijende Spanje na de uitdrijving der Mooren en de onderdrukking der Hervorming aanbiedt. Om alleen van de ontvolking die dit ongelukkig land getroffen heeft, een denkbeeld te verkrijgen, diene de opgave der Provinciën en steden die de helft, drie vierde en meer van hare bevolking verloren hebben. Toledo, dat in de zestiende eeuw 200,000 inwoners bezat, telt thans niet meer dan 25,000, en de bevolking van Saragossa is van 350,000 tot 10,000 gedaald. Wie van de ontzedelijking, vernedering en ellende, waarin het door de Inquisitie en door legers van monniken beheerschte Spanje ter neêrgestort is, zich een regt begrip wil vormen, aanschouwe het schrikbarend tafereel, hier uit de getuigenissen van Roomsche en Spaansche Schrijvers opgehangen. In onze dagen worden er pogingen tot herstel aangewend, maar die ontzaggelijke hinderpalen ontmoeten. Het ligchaam is krank geworden van het hoofd tot de voetzolen. De heeling van diep geslagen wonden kost arbeid en tijd. In Italië, waar het Pausdom op den troon zit, vooral te Rome en in den Kerkelijken Staat, is het niet beter gesteld. - Maar hoe denkt de Schrijver over zijn vaderland, dat zich zoo gaarne als de hoofdzetel der Europesche beschaving beschouwt, en dat toch der Roomsche Kerk is getrouw gebleven? Roussel ontkent dat Frankrijk in zijn geheel genomen Roomsch is. ‘Indien’ - zegt hij - ‘het iets is in de Godsdienst, dan is het Deïstisch. Het heeft het Roomsch-Katholicisme toegelaten, maar | |
[pagina 412]
| |
er zich niet aan gehecht. Het heeft de beginselen der Hervorming niet kunnen uitsluiten. Duizenden Hervormden zijn verdreven, maar er zijn er overgebleven, die, niettegenstaande de vernederingen en verdrukkingen die zij geleden hebben, nog tot de vlijtigste, vermogendste, en meest zedelijke bewoners behooren, terwijl de naar Duitschland, Zwitserland, Nederland, Engeland, Amerika uitgewekenen derwaarts hunne bekwaamheid en vlijt hebben overgebragt, en voor de landen welke hun schuilplaats en herberg verleenden, nieuwe bronnen van bestaan en welvaart hebben ontsloten.’ - Wij ontkennen niet dat in de hoofdstad en in andere steden van ons land verschillende takken van kunstvlijt veel aan hen verschuldigd zijn, maar houden toch het zeggen voor overdreven: ‘De stad Amsterdam had zich tot nu toe (vóór de komst der Refugiés) eenig en alleen op den zeehandel toegelegd, zij werd met bekwame manufacturiers en handwerkslieden bevolkt.’ Meer waar is wat omtrent Haarlem voorkomt: ‘Ook deze stad had den aanwas en de meerdere volkomenheid van hare fabriekwaren aan de Fransche uitgewekenen te danken.’ Opmerkelijk is wat roussel van de in Frankrijk in 1851 gehouden telling schrijft: ‘Al wie niet verklaard heeft Jood, Protestant of Mahomedaan te zijn, is als Katholiek opgeschreven. Zoo men een omgekeerden gang volgde, zoude men waarschijnlijk in Frankrijk niet één, maar millioenen Protestanten vinden.’ - Met eene teregtwijzing van balmés en nicolas, en met algemeene opmerkingen, toepassingen, en gevolgtrekkingen wordt het werk besloten. Daar wij wenschten het in veler handen te zien, hebben wij gemeend zijne strekking te moeten doen kennen, en van zijnen rijken inhoud ten minste eenige hoofdpunten op te geven. Men kan in bijzonderheden van den Schrijver verschillen, men kan oordeelen dat hij somwijlen te ver gaat, en dat er hier en daar wel iets ontbreekt: het werk, in zijn geheel beschouwd, is eene overtuigende pleitrede voor de waarde der Hervorming, en tevens eene schoone apologie van de Christelijke Godsdienst, zoo als zij, wèl begrepen en beoefend, de welvaart en het geluk van den enkelen mensch en van gansche volken bevordert. Wel verre van haastig een besluit op te maken, of zich met het waarschijnlijke te vergenoegen, beziet roussel zijn onderwerp van alle kanten, daalt in bijzonderheden | |
[pagina 413]
| |
af, neemt zorgvuldig iedere bedenking op, wikt en weegt de tegenwerpingen, brengt geene meeningen, maar sprekende feiten te voorschijn, haalt eene lange reeks van getuigenissen aan, doorloopt de verschillende landen en de onderscheidene standen, vergelijkt tijden met tijden, en rust niet voor hij het volledig bewijs gevonden heeft. Wie onbevooroordeeld de waarheid zoekt, wie opregtelijk verlangt te weten aan welke zijde verlichting, zedelijkheid en welvaart te vinden zijn, hij leze en herleze dit werk. Geen oogenblik zijn wij bezorgd hoe de beslissing zal uitvallen. |
|