beginsel, als geladen kan worden, doch dat deze zenuw, eenmaal geladen, hare lading met haar zenuwbeginsel behoudt, en voortgaat met hetzelve volgens hare gewone werkdadigheid te doen uitstroomen, zelfs wanneer de verdere lading een tijd lang werd uitgesteld. Hierdoor verklaart men een gedeelte der verschijnselen van den slaap.’
Eindelijk betreuren wij het zeer, dat bij de overigens goede beschrijving van het hart, en van den omloop des bloeds geene figuren gevoegd zijn, waardoor deze veel beter begrijpelijk zouden geworden zijn.
No. 6, Spijsvertering en Voeding, is in het algemeen een goed geschreven stukje, dat wij met genoegen hebben gelezen. De beschrijving der wegen welke de spijzen in het menschelijk ligchaam doorloopen, en der veranderingen welke zij daarbij ondergaan, is duidelijk en goed, zoodat wij die gerustelijk kunnen aanbevelen. Hetzelfde mag gezegd worden van de Ademhaling, hoewel wij daarbij gaarne eenige cijfers hadden gevonden van de hoeveelheid lucht welke de mensch in een bepaalden tijd behoeft, in vergelijking met de voor andere zoogdieren benoodigde hoeveelheid.
Van meer belang nog rekenen wij het, dat in een volksboek, als het onderwerpelijke, de verkregen kennis zoo veel mogelijk worde toegepast, wanneer daartoe aanleiding bestaat. En waar was die aanleiding gemakkelijker te vinden dan hier, waar onmiddellijk van het gezegde had kunnen gebruik worden gemaakt, om het belang eener goede luchtverversching in onze woonhuizen en vertrekken aan te toonen? - Wij betreuren het daarom, niets van dit alles bij de ademhaling vermeld te zien, en hadden gaarne daarvoor het enkel woord aan het slot gemist, waarin gewezen wordt op de planten, als zuurstof-afscheidende werktuigen in de Natuur. Dit woord toch is te kort, dan dat de min kundige lezer het schoone van deze inrigting der schepping behoorlijk waardeeren zal.
Het overige van No. 6 bevat eene beschouwing der Zintuigen, wederom even goed en helder ontwikkeld als al het overige in dit Nommer. Afzonderlijk staat hier de Schrijver stil bij het werktuig van het gehoor, bij dat van het gezigt, van den reuk, van den smaak, en, eindelijk, bij het gevoel. - Wij hebben op die ontwikkeling geene aanmerkingen, dan alleen deze: dat het hoogst wenschelijk geweest ware, bij de