Romeinsche volken behooren. Zij wier studiën zich voornamelijk op de monumentele Oudheden van Duitschland, Skandinavië, Brittanje en Frankrijk gerigt hebben, moeten daarin een hoog belang stellen. Reeds is het aan Dr. janssen gebleken, dat sommige van deze met bijzondere aandacht kennis namen van de voorloopige berigten daaromtrent, en een uitvoerig verslag daarvan te gemoet zagen; ja, dat enkelen zelfs nu reeds een bepaald gevoelen over de oorspronkelijke bestemming hebben uitgesproken. Als Inleiding wist Dr. janssen niets gepaster mede te deelen dan de berigten dezer buitenlandsche Oudheidkundigen, voor zoo ver zij tot zijne kennis gekomen zijn. Het zijn die van den Noordschen Oudheidvorscher worsauë te Koppenhagen, den Hannoverschen Oudheidkundige g.o.c. Baron van estorff, den met Nederlands Oudheid zoo zeer bekenden, doch thans, helaas! reeds overleden j.w. wolf, maar voornamelijk den geleerden wilhelmi te Sinsheim, die reeds vóór vijf-en-twintig jaren de Germaansche
Oudheidkunde door een voortreffelijk geschrift over de Sinsheimsche grafheuvels aan zich verpligtte, en die zijn gevoelen over den aard der ontdekte vuurhaarden uit de steenperiode, die hij als offerhaarden aanziet, uitsprak, terwijl hij aan Dr. janssen schreef: ‘dat de ontdekking van Hilversum tot dus ver eenig in hare soort was, en ten hoogste verdiende in een afzonderlijk geschrift behandeld te worden’.
De belangstelling van uitstekende mannen op het gebied der Germaansche en vóór-Germaansche Oudheidkunde, hun eenparig oordeel over de zeldzaamheid der ontdekkingen, en hunne onderlinge afwijking tevens in de bepaling van de oorspronkelijke bestemming, strekten den Schrijver tot spoorslag om dit uitvoeriger geschrift zoo spoedig mogelijk, zonder achterstelling der grondigheid, te voltooijen. Men vindt hier dan: 1o. de geschiedenis der ontdekking, en beschrijving der ontdekte haardsteden met de daarin gevonden gereedschappen; 2o. de vergelijking met elders gedane ontdekkingen; 3o. de bestemming, bewerking, afkomst en ouderdom der haardsteden en gereedschappen; 4o. eene beschrijving van een onderaardsch steengevaarte; 5o. van oude kampen; 6o. van ijzeren wapenen, enz.; 7o. van grafheuvels en andere begraafplaatsen, en 8o. van eene stookplaats op den Zwarten Berg. De meer of minder uitvoerige bijlagen bestaan uit de bewijzen voor de vol-