het menschelijk geslacht, naar een afgelegen eiland werd verbannen, om daar een graf te vinden. Moge Waterloo steeds aan de wereld prediken: hoe heerschzucht en hoogmoed zich zelve den diepsten val bereiden.’
Over dien veldslag sprekende, heeft de slordigheid van den corrector (bl. 38) in plaats van Hougoumont, Planchenois, enz., barbaarsche namen gesteld. Ook later vinden wij in eigennamen of kunstwoorden onderscheidene drukfouten, ofschoon overigens het typographisch gedeelte met zorg behandeld is, en het klein formaat deze ‘Reisherinneringen’ allezins geschikt maakt om op reis naar België of naar den Rijn te worden medegenomen.
De Grot van Han wordt aanschouwelijk beschreven. Wij meenen dat het nu veertig jaren geleden is dat La Grotte de Han is bekend geworden door het bezoek van den Heer a. quételet, destijds een bevallig Dichter en verdienstelijk Mathematicus, sedert Directeur van de Sterrewacht te Brussel. Over Dinant, en de vroegere lotgevallen dier oude stad, hadden wij méér gewenscht.
Te Spa had de S. des avonds ter loops de speelzaal bezocht; maar, zegt hij (bl. 71): ‘De vroege zondagmorgen vond ons op een schoone wandeling. Hoe veel beter was het toch in de vrije en schoone natuur van God, dan in den atmosfeer van menschelijke hartstogten, dien wij den vorigen avond hadden ingeademd. Wij beklommen langs een zig-zag oploopend, effen en breed pad den schoonen, met bosch begroeiden berg, die onmiddellijk achter Spa wordt gevonden, en naar menig punt de heerlijkste gezigten doet genieten op de beneden liggende stad met hare tuinen en lanen, of de daar naast gelegen bergen. Wij beklommen den hoogsten top, en ademden daar eene ruimere, hartsterkende morgenlucht in, en konden ons langen tijd niet losscheuren van het betooverend, idyllisch landschap, dat zich rondom ontplooide en telkens nieuwe schoonheden liet ontdekken.’
Bij het verlaten van België zegt de reiziger (bl. 75): ‘Wat wij van dit land zagen, vervulde ons met het verlangen, er nog nader kennis mede te maken. En wij durven gerust aan elk die lust heeft, schoone gezigten te zien en eene bevallige natuur, vooral de Maasstreken aan te bevelen. Niemand zal van daar onvoldaan terugkomen. Ieder zal zijn tijd