zich, des verkiezende, mogt kunnen overtuigen van de naauwkeurigheid der opgave. En dat de Vertaler geene bijzonderheden uit de geschiedenis onzer vaderlandsche Kerk en de ervaring onzer vroegere en latere Predikanten heeft opgenomen in deze verzameling, dit kunnen wij ons te naauwernood begrijpen. Aan voorraad daarvan kon het hem, bij eigen onderzoek en niet geringe ondervinding, wel niet ontbreken. En gaarne hadden wij daarvoor van de buitenlandsche wat gemist.
Een boek als dit leest men niet achteréén uit. Het is een handboek als 't ware, dat telkens op nieuw moet worden opgevat. Zóó deden wij, en nooit te vergeefs. Men oordeele uit eene en andere proeve, die wij ter aanbeveling laten volgen.
‘Toen er sprake van was, dat er een nieuw gezangboek ingevoerd zoude worden, liet tschirner, Predikant te Langenöels in Silezië (gest. 1784), de uitgave voorafgaan, niet door lange, verdenking wekkende loftuitingen, zeide er ook niets van, dat het boek van Berlijn kwam, want dat zou er reeds tegen ingenomen hebben; maar hij las er elken zondag een lied uit voor van den preekstoel, 't welk in verband was met zijn onderwerp. Vroegen nu eenige van zijne toehoorders, na de leerrede: van waar hij het schoone lied had, dan zeide hij, dat het in het nieuwe gezangboek stond, 't welk bij korn in Breslau uitgegeven, en daar voor geringen prijs te koop was. Velen kochten het gezangboek, namen het mede in de kerk, en zagen na, als hij voorlas; anderen volgden na, en langzamerhand zoo velen, dat het geen bezwaar meer in had, uit het nieuwe gezangboek te laten zingen.’ Wij herinneren ons dat sommigen, tijdens de invoering der Evangelische gezangen bij de Hervormden, op soortgelijke wijze even voorzigtig, maar daarom niet altijd met even gelukkig gevolg, te werk zijn gegaan.
‘In de eerste jaren, dat joh. ant. freylinghausen in de bediening was, meldde zich eens een burger bij hem aan, tot het Heilig Avondmaal, van wien elk wist dat hij een zeer onzedelijk leven leidde. Freylinghausen dacht, dat eene scherpe strafpredikatie hier wel te pas kwam, en aarzelde daarom niet, om in vrij sterke bewoordingen met den man te spreken. Een bejaard vriend van hem, een ervaren onderwijzer, hoorde de geheele strafrede aan, uit eene zijkamer, en toen de burger weg was, zeide hij: “Dat hebt gij zeer slecht gemaakt! Gij