Toetsen wij nu wucherer's boek aan deze immers niet onbillijke vorderingen, dan mogen wij hem den lof niet weigeren, dat zijn stijl ons voor 't volk ongemeen geschikt voorkomt. Doch tot het tweede door ons gestelde vereischte overgaande, voldoet hij ons reeds minder, en kunnen we de bedenking niet terughouden: of niet de inhouds-opgaven der Nieuw-Testamentische Schriften, en ook de chronologische berekeningen, zonder schade, merkelijk hadden kunnen worden ingekort.
Hoofdzakelijk echter heeft de Schrijver ons op 't derde en vierde punt onbevredigd gelaten. Volledigheid!! Men zou bij 't lezen van déze Inleiding bijkans vergeten wat verbazende opschudding en omwenteling de negatieve kritiek gedurende onzen leeftijd in de Bijbelsche Inleidings-wetenschap heeft aangerigt! Terwijl aan de berekening van 's Heeren geboortejaar ruim acht pagina's besteed zijn, wordt de grond waarop alles rusten moet, de oorsprong der Evangeliën, in minder dan anderhalve bladzijde met gieseler's vrij onwaarschijnlijke diegesen-hypothese afgedaan, en daarop later, zoo positief mogelijk, van ‘vier geheel onafhankelijke Schrijvers’ gesproken. Dat mattheüs in 't Hebreeuwsch geschreven hebbe, had de Schrijver niet eens aangeroerd, zoodat de Vertaler zich genoopt vond, het althans met drie regels aan te stippen. Of men de Handelingen met de Tubingers voor een partijschrift hebbe te houden; of die - naar Hand. xvi: 10 vg. 1-3, waartegen xx: 4, 5 - geheel of gedeeltelijk aan timotheüs, of aan lukas, en al dan niet eerder aan den eersten dan aan den laatsten moet toekennen - naar zulke vraagstukken behoeft men hier niet te zoeken. De Brief aan de Efeziërs wordt - niet als onbetwijfelbaar - maar, ten minste voor een argeloos lezer, als onbetwijfeld voorgesteld, en voorts al het raadselachtige van dit geschrift met de circulair-hypothese en de gelijktijdigheid van den Brief aan de Kolosseërs verholpen. Over de bezwaren tegen de pastoraal-brieven, tegen die van jakobus en petrus, geen woord! Over 't verschil omtrent den Schrijver der Openbaring een enkel zéér
stellig, maar zeer weinig afdoend woord. En hierbij steekt nu weder op 't zonderlingst af de cordaatheid en uitvoerigheid, waarmeê hij te regt den Brief aan de Hebreën zijne Paulinische afkomst betwist.
Reeds op dit alles kleeft niet alléén de blaam van onvol-