Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1856
(1856)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 231]
| |
in den vreemdsoortigen toestand, dat hij werkelijk hongert en dorst...naar de natuur: ver, ver heen, dáár, waar God en niet de mensch meer spreekt: waar “de lieden” de schepping nog niet ver- en om- en mis-bouwd hebben; waar de natuur de kunst onder de armen grijpt.’ - Zoo jaagt ook leo de natuur na waar zij grootsch, verheven of schoon is, neemt haar als in zich op, en opent daar zijn gemoed voor den lezer, die, zegt hij, met hem bekend moet wezen, ‘vooral ook om vele los daarheen geworpene gedachten op de regte plaats te stellen, en geen valsch oordeel te vellen.’ Men verwachte hier geene eigenlijke reisbeschrijving of reisaanteekeningen, maar reis-indrukken, niet zelden in fantastische beelden teruggeven. De reis gaat van Groningen over de Bourtange naar Osnabruck. Bij gelegenheid dat leo op dat reisje over het schoone weder spreekt, hooren wij de liefelijke ontboezeming: Blaauwe hemel, groene blâren,
Zacht gekweel der vogelenvlugt,
Eerste spruit van korenaren,
Frissche, malsche zomerlucht,
Dartle golven, vlokkig schuim,
't Oog zoo hel, de borst zoo ruim.
Schoone, nooit gezongen Mei!
Met het barsten van uw knoppen
Springt een band en - 't hart is vrij!
Als uw weelde in pareldroppen
Aan de jonge bloemen zweeft,
Voel ik dat mijn hart nog leeft.
Ja, het leeft nog! Bange droomen
Hielden 't in den slaap gekneld;
Toen is, Mei, uw boô gekomen,
Wekkend met een zoet geweld
Levensadem, liefdegloed,
Troetelbeelden van 't gemoed! -
In Hanover heeft de reiziger een gesprek over tooneel en opera, en wij vernemen er uit, hetgeen ons trouwens niet verwondert, dat Groningen, met 33000 zielen, geen goed tooneel- en opera-gezelschap kan onderhouden. Met de toonkunst dweept de reiziger. Van zijn humoristischen aanleg draagt het | |
[pagina 232]
| |
boekje vele bewijzen. Vooral beviel ons, bl. 65, de vergelijking van Hanover en Brunswijk. De Brocken worden bezocht, en van dat verheven standpunt het ondergaan der zon bewonderd. - Een afgeluisterd gesprek tusschen eene jonge Dame en een geïmproviseerden minnaar, geeft een tusschenbedrijf tot de aanschouwing van den zons-ondergang. - De episode van den ‘Blinden anton,’ op bl. 106, is aandoenlijk en vervult het hart met weemoed over de menschelijke zwakheid. Doch wij eindigen met de eenvoudige aanbeveling om het boekje in de hand te nemen, en den inhoud te genieten. |
|