Dichterlijke Nalatenschap van Jan François Brouwenaar, geboren 13 Juli 1815, gestorven 24 Sept. 1849. Met een Voorbericht van J.J.L. ten Kate. Te Middelburg, bij Gebr. Abrahams. 1855. In 12mo. 88 bl. f 1-25.
De dichterlijke nalatenschap die door den Middelburgschen Prediker ten kate aan het vaderlandsch publiek wordt aangeboden, heeft zeker niet minder aanspraak op algemeene belangstelling dan die van Mej. albertine kehrer, ons vroeger door dezelfde hand geschonken. Werd deze Dichteres in den bloeitijd haars levens aan de aarde ontrukt, de Zeeuwsche Dichter, wiens poëzij wij hier ontvangen, had te naauwernood zich de schitterendste toekomst zien ontsloten, of hij viel als het slagtoffer van de aanhoudende kunststudiën, waaraan hij zich had toegewijd. Brouwenaar, van wien ons hier eene korte biographie door den Heer ten kate wordt aangeboden, was een man uit den geringeren burgerstand uit de stad Vlissingen, die, opgenomen onder de leiding van den Koninklijken Brusselschen beeldhouwer willem geefs, op den gekozen weg reuzenschreden maakte, maar, op het punt van naar Italië te reizen, waartoe hem de bekrooning van zijn stuk voor de Akademie van Beeldende Kunsten in staat stelde, ten gevolge van te sterke inspanning, in vier-endertig-jarigen leeftijd bezweek. De naam van brouwenaar, die gewis, indien hem een langer leven gegund ware, ons Vaderland tot eene hooge eerc zou zijn geweest, dient in achting te zijn bij ons volk. Het was eene goede zaak die de Heer ten kate verrigtte, toen hij de snippers en strookjes papier, door den tijd verbruind en gekreukt, bijeenverzamelde en aan de pers overgaf. Naast de namen van bellamy en van der woordt, mag de naam van brouwenaar voortaan worden genoemd onder de sieraden die de stad Vlissingen heeft voortgebragt. Wij vinden hier poëzij in den echten zin des woords; uitstortingen eener dichterlijke ziel; bloesems die de heerlijkste vruchten beloofden. Het zal ons weinig moeite kosten hiervoor de bewijzen te leveren.
Vaderland en Kunst, Liefde, God en christus - ziedaar de onderwerpen die de Dichter bezingt. En het zijn inderdaad geene alledaagsche gemeenplaatsen die wij aantreffen. Van de opregtheid zijner begeerte: