beschouwd. Dit vierde beschouwt het Christendom slechts tot aan de vijfde eeuw. In de volgende Deelen zal gehandeld worden over de Barbaren en het Katholicisme, over het Pausdom en het Keizerrijk, over het Leenstelsel en de Kerk. Des Schrijvers inzichten zijn over de gewichtigste punten de volgende:
‘De Middeneeuwen zijn beurtelings door de woest-revolutionaire filosofen der 18e eeuw te laag, en door de reactionairen van onzen tijd te hoog geschat. Het verleden is evenmin het absolute kwaad als het ideaal. Het ideaal is nooit achter ons, maar vóór ons gelegen. Wat onze hedendaagsche beschaving betreft, zij dankt haren oorsprong zoo wel aan het Germaansch en Romaansch Heidendom als aan het Christendom. Dit laatste toch heeft zich politisch-onvermogend betoond, daar het noch behoefte aan, noch gevoel voor burgerlijke vrijheid heeft. Het aanvaardt slavernij en tyrannie, daar het uitsluitend den inwendigen toestand des menschen behartigt. Het begrijpt niet dat de godsdienstige vrijheid en gelijkheid onvolledig en onvruchtbaar blijven zoo lang de ketenen van den slaaf niet gebroken zijn en de menschelijke waardigheid niet geëerbiedigd en gewaarborgd is. De Germanen nu hadden dit krachtig gevoel van persoonlijkheid, van vrijheid en eer, dat aan de Ouden en aan het Christendom ontbrak. Alzoo hebben onze politieke instellingen hare bakermat in de bosschen van Germanië. Het Christendom heeft de eenheid van God en Mensch, die het doel der toekomst is, niet kunnen bewerken, maar steeds het eene van deze twee bestanddeelen der Eenheid voor het andere verminkt. Evenmin de eenheid tusschen Menschen en Menschen, daar het denkbeeld van de Openbaring altijd eene grenslijn tusschen den geloovige en den niet-geloovende heeft getrokken. Noch ook de eenheid tusschen de broederen zelve, daar de Christen zijne broederen slechts om Gods wille, niet om hunner zelfs wille lief heeft. Toch heeft de Voorzienigheid aan het Christendom, in weerwil van zijne krachteloosheid op zichzelve, een groot aandeel in den voortgang des menschdoms naar de ware Eenheid opgedragen.’
De Schrijver toont groote belezenheid in de oude Kerkvaders en latere Geschiedschrijvers, ofschoon hij ook gedurig het Leven van Jezus, van strauss, en pierre leroux als historische autoriteiten aanhaalt. Als de beste gedeelten van het boek onderscheiden wij de aanwijzing hoe het Volkenrecht in