(Zelfs in Leviticus xviii, door den Vertaler aangehaald, wordt in vs. 18 alleen een gelijktijdige echt met twee zusters verboden.) Verder blijven ons eene vooringenomenheid, als die des Schrijvers, tegen het geheele tweede huwelijk, en zijne onvoorwaardelijke afkeuring daarvan bij echtscheiding, zelfs waar echtbreuk de scheiding heeft veroorzaakt, voor de onschuldige partij, almede zeer problematiek. Tegen zijne even scherpe veroordeeling der Godsdienstige romans kan 't reeds volstaan den Lantaarnopsteker te noemen: om nu niet te zeggen dat de Godsdienst, als des menschen levens-element, eigenlijk nooit uit den roman, van welk genre die ook zij, mag wegblijven. Eveneens zouden wij hem, waar hij het niet veel, maar velerlei leeren van onze dagen bestrijdt, in bedenking geven, of wij inderdaad voor 't regte gebruik des levens met een terugkeer tot de oude folianten-geleerdheid zouden gediend zijn. Zóó konden wij nog veel meer opsommen, maar zouden toch - hoezeer een minder beslissende toon den Schrijver zeker geene oneere zou hebben aangedaan - niets van onze aanbeveling terugnemen. Immers, op dit boek mag worden toegepast wat mensinga eens omtrent de Pastoraal van claus harms schreef: ‘Het is dikwijls stout, paradox, het tart u tot tegenspraak,...het noodzaakt u om er over na te denken en er u op te spitsen, - het is dus een boek dat tot zelfdenken opwekt’. - Waarschuwen moeten wij evenwel, dat, ofschoon thiersch menigmaal, en krachtig, tegen orthodoxisme en mystiekerij te velde trekt, hij nu en dan zelf door zijne Duitsche opgewondenheid in deze door hem aan de kaak gestelde kwalen vervalt. Dus, b.v., houdt hij 't - gelijk trouwens de exegese zijn fort niet schijnt te zijn - nog wel degelijk met de oude
vergeestelijkende verklaring of liever verdraaijing van 't Hooglied, en vermeldt hij met zekeren ophef de schwärmerische betuiging van zinzendorf: ‘dat in de harten der gedoopten de voorstelling van de liefde van christus en zijn lijden eene werking ten gevolge heeft, die zich bij ongedoopten niet openbaart’.
De Vertaler wijst hier en daar zijnen Auteur te regt, maar voegt, daarentegen, óók een paar malen aan onverdedigbare paradoxen nog andere van eigen uitvinding toe; gelijk wanneer hij uit de vóórliefde van thiersch voor de oude talen boven de moderne gelegenheid neemt, om zijne eigene vóórliefde