Bloemen. Keur van Nederlandsche Poëzij. Te Amsterdam, bij Allart en van der Made. 1855. In kl. 8vo. 232 bl. f :-70.
Bloemlezing uit Dichtwerken. 4e druk. Te Amsterdam, bij Weytingh en van der Haart. 1855. In kl. 8vo. f :-25.
De smaak des publieks schijnt bijzonder te vallen op Bloemlezingen. Behalve eene nieuwe uitgave van de Schoonheden uit Nederlandsche Dichters, zagen wij: Onze Muze, door s.j. van den bergh; Bloemen, door J. hilman; Bloemlezing, door w. zeegers; en het Klassiek Letterkundig Pantheon bij roelants verschijnen. Met minder ophef dan Onze Muze worden ons de twee bovengenoemde aangeboden; maar de naauwkeurige vriend en kenner der Nederlandsche letterkunde zal gewis dáárom niet op een lageren rang willen plaatsen de boekjes die eenvoudig en bescheiden voor den dag komen. Terwijl de Uitgever van Onze Muze zelf verklaart dat hij ‘niet te naauwgezet behoefde te zijn in het toctsen der gehalte van welken Zanger ook (?), te meer daar hij van ieder hunner (?) slechts één dichtstukje kon opnemen, hoewel nog niet altijd juist datgene, hetwelk (?) hij zich had uitgekozen’ - zien wij in de bovenvermelde veel meer eene strekking die wij kunnen roemen. Bloemlezingen moeten aan de jeugd in handen gegeven worden, opdat er smaak en liefde voor onze vaderlandsche letterkunde worde geboren. Het komt er niet op aan, dat er van ieder Hollandschen en Belgischen Dichter, die verzen uitgaf in afzonderlijke bundels, Tijdschriften of Jaarboekjes, iets worde opgenomen, als er maar van meer of min bekenden zulke stukjes worden geplaatst, die niet met het door ons genoemde doel in strijd zijn. Zonder te verklaren dat wij hier niet anders dan keurige en echte juweeltjes vinden, gelooven