durven beweren, dat er tot dus verre niets in het licht is verschenen, waarin met meer getrouwheid de landing van het verbondene leger, de gevechten aan de Alma en bij Inkerman, de vestingwerken van Sebastopol en het leven in de legerplaatsen en loopgraven worden beschreven, dan in de volgende bladzijden.’ Dit belooft veel; en, hoewel men begint hierop, met boileau, te zeggen:
‘...Ses écrits tout seuls doivent parler pour lui’ -
stemt men al lezende meer en meer toe, dat er iets waars in dit ‘beweren’ is. Het werk is met zaakkennis geschreven, in een onderhoudenden stijl, en op een aangenamen, doorgaans bezadigden en waardigen toon, die volmaakt strookt met den ernst van het onderwerp. Alleen is het - doch zonder partijdige voorliefde - een weinig eenzijdig Engelsch; waardoor het blijkbaar wordt, dat de berigtgever zijne ‘
Vier Maanden’ (Sept. 1854-Jan. 1855) grootendeels in het Engelsche leger voor Sebastopol zal hebben doorgebragt. Die eenzijdigheid neemt niets weg van den takt, de orde en de klaarheid van het verhaal, hetwelk zoo veel wetenswaardigs bevat, dat het den lezer zeker niet onbevredigd zal laten. De geschiedenis der expeditie naar de Krim en der belegering van Sebastopol zal eerst na jaren onderzoeks en schiftens kunnen beschreven worden, maar elke goede bijdrage daartoe verdient alreeds belangstelling als deel van het eenmaal te vormen geheel.
De vertaling is bijkans onverbeterlijk; enkele foutjes in het technische zijn een oningewijde niet kwalijk te nemen, en hinderen ook slechts den man van het vak. Zoo leest men: bl. 10: kondschappende schepen, voor: adviesschepen; jagten; bl. 15: contre-admiraal, voor: schout-bij-nacht; bl. 107: opperveldheer, voor: opperbevelhebber; bl. 115 en 128: rottenvuur, voor: twee-gelederen-vuur; bl. 122: wacht buiten! voor: wacht, heraus! - Wijders: vuur van het kleine geweer, voor: kleingeweer-vuur, en enkele dergelijke.
Volgens bl. 48 zijn er 1762, en volgens bl. 51 meer dan 4000 Russen in den slag aan de Alma gesneuveld: dat verschil is wat ál te groot!
Op bl. 57 staat: ‘Een eigendommelijke trek van den slag’; dit Germanisme ware door het gebruik van 't Hollandsche ‘eigenaardig’ te vermijden geweest.
Op bl. 124 en 125 is één regel geheel misdrukt.