| |
Richard Hildreth, Esq., Geschiedenis van de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, sedert de ontdekking van Columbus. Uit het Engelsch, met Aanteekeningen door M. Keyzer. Eerste Deel. Te 's Gravenhage, bij H.C. Susan, C.H.z. 1854. In gr. 8vo. VI en 519 bl. f 5-50.
Sedert eenige jaren hebben wij in onze taal Beschouwingen
| |
| |
en Overzigten van den toestand der Vereenigde Staten, van verschillenden aard, nu meer dan minder uitvoerig, ontvangen, van personen die, òf na een langdurig, òf na een maar kort verblijf in de Unie, hunne bevinding en inzigten hebben medegedeeld. Aan eene Geschiedenis van de Vereenigde Staten beginnende met den onafhankelijkheids-oorlog, ontbrak het evenmin. Maar eene Geschiedenis aanvangende met de eerste bevolking door Europeërs was nog niet geleverd, en ontbrak zelfs in Noord-Amerika. In de laatste jaren evenwel is men in de Unie aangevangen veelvuldige nasporingen te doen, omtrent de vroegste bewoners en de eerste Europesche kolonisten. Daaraan heeft de wereld te danken: heckewelder, History, Manners and Customs of the Indian Nations, en schoolcraft, History, Condition and Prospects of the Indian Tribes of the United States, alsmede de werken van o'callaghan, History of New-Netherland, en brodhead, History of the State of New-York, welke beide laatste op ons Vaderland betrekking hebben, terwijl vooral de laatstgenoemde Schrijver vlijtige onderzoekingen in ons Vaderland heeft bewerkstelligd. Zoo naderde men meer en meer eene grondige kennis van dat belangrijke gedeelte van Noord-Amerika, dat, vóór omtrent het drie-vierde gedeelte eener eeuw, van eene Britsche Kolonie een onafhankelijke en magtige Vrijstaat is geworden. Bancroft gaf zijne History of the United States, en richard hildreth trad op om de Geschiedenis dier Staten te behandelen sedert de ontdekking van columbus ‘tot en met 1820’. Hij, die de vertolking, of liever de bearbeiding dier Geschiedenis in onze taal heeft ondernomen te leveren, de Heer m. keyzer, hoopt die
Geschiedenis tot het jaar 1854 voort te zetten, en zegt er van: dat men door hildreth's arbeid ‘krijgt een juist begrip van de zeden, gewoonten, regeringswijze, staats-instellingen, verschillende godsdienst-denkwijzen, vroegere uitstekende mannen, handel, nijverheid, landbouw, en al 't geen op Amerika betrekking heeft’.
Al vergeten wij voor een oogenblik de betrekking die Nederland op de Vereenigde Staten van Noord-Amerika heeft, dewijl 't tot de aanvankelijke beschaving veel heeft toegebragt, daar Nieuw-York, de aanzienlijkste en bloeijendste hunner steden, vroeger den naam van Nieuw-Amsterdam heeft gedragen - ook dan nog verdient een Staat die zoo groot en
| |
| |
magtig geworden is, onze bijzondere belangstelling en opmerkzaamheid, en is hij wel waardig dat men zijne geschiedenis, van de aanvankelijke gronding en ontwikkeling af, naga en onderzoeke. Niet ten onregte is er onlangs van gezegd: ‘Het oog der Oude Wereld, reeds met zoo verschillende uitdrukking op de Nieuwe Wereld, sedert columbus, gevestigd, rigt zich in onze dagen meer dan ooit derwaarts; nu eens om er de geheimen af te zien, wier toepassing haar een nieuw of verhoogd leven en werkzaamheid meêdeelt; dan weêr als op het land der hope, waar menige wond geheeld, menige onvoldane behoefte bevredigd wordt, menig hoofd opgerigt.’ Ook omdat zoo velen het oude Europa verlaten om in die Staten een nieuw vaderland te zoeken, verdient dat land onze aandacht, en zijne geschiedenis onze beoefening.
De Heer keyzer doet er dus wèl aan het werk van hildreth voor zijne landgenooten toegankelijk te maken. Hij heeft zich niet bepaald tot eene woordelijke vertaling, maar, zoo als hij in ‘Een woord aan den Lezer’ zegt, de breedvoerigheid van den Schrijver in de vermelding van de vestiging en vroegste lotgevallen der verschillende Koloniën, wat ingekort, en, daarentegen, aan de Geschiedenis van Nieuw-Nederland, waaraan ‘de Schrijver slechts een vijftigtal bladzijden wijdde’, ‘bij de overplanting op onzen bodem’ eenige meerdere uitbreiding gegeven. De Heer k. zegt, dat op bl. 280 in de aanteekening zijn opgegeven de verschillende werken door hem bij die gelegenheid geraadpleegd; - deze aanteekening is aldaar te vergeefs door ons gezocht. Waarschijnlijk is het eene drukfout, en zal bl. 286 bedoeld wezen. Daar althans lezen wij: ‘Hildreth heeft al 't geen op de geschiedenis van Nieuw-Nederland, onder de Hollanders, betrekking heeft, wat stiefmoederlijk behandeld. Wij maken derhalve van de bronnen, die ons ter dienste staan, gebruik, om onze Koloniën regt te laten wedervaren. Bij de uitbreiding van den tekst zijn onze hoofdbronnen o'callaghan, brodhead en bancroft’. - Het is geen wonder dat de Heer keyzer daarbij nu en dan wel wat zéér uitvoerig wordt, als men bedenkt dat die Schrijvers allen aan breedvoerigheid in het ontwikkelen van allerlei min beduidende voorvallen mank gaan. - Welmeenenden dank echter verdienen zijne pogingen.
In dit compres gedrukte Eerste Deel ontvangt de lezer de
| |
| |
ontdekkingstogten, sedert columbus, in 1492, het nieuwe werelddeel aan Europa bekend maakte. Weldra treden de Koloniën op: Carolina, St. Augustijn, Nieuw-Mexico, Virginië, Acadië, Nieuw-Frankrijk, Nieuw-Nederland, Nieuw-Engeland, Nieuw-Plymouth, Laconië, Massachusetts-Baai, Nieuw-Hampshire, Ligonië, Pemaquid, Maryland, Connecticut, Providence, Rhode-Island, enz., en men verneemt de lotgevallen van de meeste hunner tot onder de regering van Koning jacobus II van Engeland.
Verder wordt men bekend met den onderlingen naijver en strijd tusschen die verschillende Koloniën, de oneenigheden tusschen de kolonisten en hunne Gouverneurs, en hoe de laatsten onbepaald meester zoeken te blijven, doch de zetelaars langzamerhand eenige regten als burgers en ingezetenen verkrijgen. Het treurigste gedeelte van het tafereel is de strijd tusschen de blanke indringers en de oorspronkelijke bevolking of Roodhuiden. Meestentijds zijn het de eersten die door roof en doodslag aanleiding geven tot de bloedige vete tusschen hen en de eigenlijke ingezetenen, en geen wonder dat zij, door de meerdere voortreffelijkheid hunner wapenen, en hunne grootere vorderingen in de kunsten der beschaving, op den duur de overwinning behalen. Dat de eerste kennismaking meestal op zoo vijandige wijze geschiedde, betreurt men te meer, wanneer men verneemt welke schoone en zelfs voortreffelijke hoedanigheden bij de oorspronkelijke volkstammen worden gevonden. Men hoore (bl. 29 in de Noot): ‘De gehechtheid van den vader aan zijne kinderen gaat zoo ver, dat er zich gevallen hebben voorgedaan, waarin hij zich voor zijne zonen opofferde. Een zoodanig meldenswaardig voorbeeld vindt men in de geschiedenis van den krijg, in de zeventiende eeuw tusschen de Chippewas en de Vossen, nadat de laatsten zich in 't Westen met de Sioux hadden verbonden. In dien krijg namen de Vossen den zoon van een vermaard en oud opperhoofd van de Chippewas gevangen. De oude man hoorde, toen hij in de hut kwam, het hartverscheurend nieuws, en 't lot van zijn zoon kennende, volgde hij, alleen, het spoor van den vijand en bereikte 't Vosdorp, terwijl men er bezig was met 't ontsteken van 't vuur, waarop hij levend zou verbrand worden. Hij stapte stoutmoedig in den kring en bood aan zijn zoon te vervangen. Het voorstel werd aangenomen en
| |
| |
de oude, zonder dat hij zich verwaardigde eenen zucht te loozen, werd levend aan den staak verbrand. - Wanneer 't voedsel schaars wordt, bespaart de moeder doorgaans wat om aan hunne behoeften (der kinderen) te voldoen, en weinig is voor hen genoeg. Indien in zulke gevallen het gezin 's avonds zonder eten ter ruste gegaan is, staan de vader en de zoons 's morgens vroeg op om wild op te sporen. Gelukt het een nu iets, al is het maar een patrijs of eekhorentje, te vangen, dan wordt het dier onmiddellijk naar de tent gebragt, gekookt en in zoo vele deelen gesneden als er leden in het gezin zijn. Somtijds achten de oudere leden 't verdienstelijk om ten behoeve van vrouwen en kinderen afstand van hun deel te doen.’
Over de huishouding dier oorspronkelijke bewoners, lezen wij (bl. 18), dat zij de menschelijke zamenleving onder hare eenvoudigste en ongekunsteldste vormen vertegenwoordigden. ‘Zij waren in eene menigte kleine stammen verdeeld, die in dorpjes te zamen woonden, in hutten, welke van boomtakken gemaakt en met kunstig geweven matten bedekt werden. Men omringde die dorpen wel eens, om ze tegen den vijand te beter te kunnen verdedigen, met ruw palisaadwerk van boomen of struiken, of legde ze aan op een eilandje, dat in het midden van een moeras lag. Men bouwde ze ook dikwerf, ten gemakke voor de visscherij, aan inhammen van de zee of op plaatsen waar eene rivier in eene andere viel. Elk dorp had zijn eigen opperhoofd, wiens waardigheid dikwerf erfelijk was.’-Op bl. 23: ‘Iedere Indiaan had een algemeen erkend regt in de hut welke hij gebouwd, in het te veld staand koorn dat hij gezaaid, het wild dat hij gedood had, en op alle roerende goederen die de vrucht van zijne nijverheid of bekwaamheid waren. Doch het denkbeeld van het verzamelen van goederen kende men te naauwernood. - De Indianen waren mild, omdat zij gedachteloos en onbezorgd voor de toekomst waren. Zij die voedsel hadden, waren altijd bereid 't met den hongerige te deelen.’ Men leze verder daar ter plaatse wat er van het karakter dier volkstammen gezegd wordt, tijdens zij met de Europeërs bekend werden.
Wij zullen ons niet ophouden met het nagaan van de lotgevallen der Koloniën, door Spanjaarden, Engelschen, Franschen, Zweden en Nederlanders gesticht, noch ondernemen de
| |
| |
juistheid der verschillende opgaven te toetsen; maar wij zullen hier en daar even stilstaan bij bijzonderheden welke de Nederlandsche volkplantingen betreffen, en dat te meer omdat de opschriften der Hoofdstukken, naar ons oordeel, wel wat ál te beknopt zijn.
Van hudson, en dus van den aanvang der togten door of voor rekening van Nederlanders gedaan, wordt gewag gemaakt op bl. 57, en omtrent diens togt lezen wij op bl. 62: ‘Aldus was de Hollandsche vlag, door de ontdekking van hudson, de voorbode van de beschaving langs de oevers van de groote rivier van New-York (wij begrijpen niet waarom de Heer k. alhier en elders niet Nieuw schrijft), die, voor zoo ver bekend is, sedert verrazani, door geen Europeër bezocht werd. Alhoewel het hoofddoel van de reis der Halve-Maan mislukt was, had hudson echter den grondslag gelegd voor een toekomstigen, magtigen Staat. (De Staat Nieuw-York telde in 1850 ruim drie millioen inwoners.) De aanlokkelijke streek, waarheen het Amsterdamsche jagt door het toeval was gevoerd, werd weldra eene Kolonie voor de Hollanders, die er de leerstellingen van de Hervormde godsdienst overplantten, en aan de regtspleging hunner voorvaders gehoorzaamden. De Hollanders maakten, onder den naam van Nieuw-Nederland, aanspraak op de Noord-Amerikaansche kust van de South-Bay (waarom niet Zuid-Baai?) af, welke de Engelschen de Delaware noemden, tot Oostwaarts aan Cape Cod.’
Op bl. 341 vindt men: ‘Den toestand van de Kolonie kan men, daar statistieke bronnen ontbreken, 't best leeren kennen uit de betoogen van de gemeente aan 't moederland, en de maatregelen welke dien ten gevolge genomen werden. Reeds in 1628 maakten slaven een deel van de bevolking uit. De invoering van die menschen werd vergemakkelijkt door de neêrzettingen die de Hollanders in Brazilië en ter kuste van Guinea bezaten, en door 't nemen van Spaansche en Portugesche schepen. Men moest groote kosten maken om handen uit Europa te krijgen, en de aanvoer voldeed geenszins aan de behoefte. De boerenknechts, die uit 't moederland kwamen, werden weldra door de voordeelen van den pelterijhandel uitgelokt den landbouw vaarwel te zeggen. Men was derhalve genoodzaakt Negers te nemen, en de slavenarbeid
| |
| |
werd aldus, èn door de noodzakelijkheid, èn door goedkoopheid, eene hoofdbron van de landstreek.’ - Wij hebben deze zinsnede geenszins aangehaald om het aanwezen van slaven en de wijze hoe zij in Nieuw-Nederland gekomen zijn, òf toe te stemmen, òf tegen te spreken, maar enkel om aan te toonen dat het verschil tusschen de Hollandsche en Engelsche boerenknechts in Noord-Amerika zeer groot was. De eersten waren aan hunne broodheeren verbonden in maniere als thans nog in Nederland gebruikelijk is, de laatsten waren in eene tijdelijke slavernij, en mogten voor zeker aantal jaren (ni fallor zeven jaren) hunnen meester evenmin verlaten als de slaaf zulks vermag. Uit dien hoofde waren de Engelschen veel zekerder van hunne knechts dan de Nederlandsche meesters of patroons.
Ten aanzien van de wederregtelijke vermeestering van Nieuw-Nederland door de Engelschen, lezen wij (bl. 426): ‘De Engelsche vlag werd eindelijk zegepralend ontrold, waar die van Holland gedurende eene halve eeuw met 't volste regt had gewapperd, en de Koning van Groot-Brittannië werd van Virginië tot Canada als souverein erkend. - Wat daarvan ook de gevolgen mogen geweest zijn, deze verraderlijke en schandelijke in bezitname van 't grondgebied en de bezittingen van een bondgenoot die niets kwaads vermoedde, was daarom niet te minder eene schending van regt en openbaar vertrouwen. Men kan inderdaad met grond zeggen, dat van alle handelingen van baatzuchtige trouweloosheid, die karel II beraamde en ten uitvoer bragt, geene zoo karakteristiek en zoo laag was als deze.’ De Heer k. voegt er in eene noot bij: ‘Dit zijn de eigene woorden van brodhead, den onpartijdigen geschiedschrijver van den Staat New-York.’ Ook wordt in de voorgaande noot gezegd: dat na brodhead, o'callaghan als onpartijdig moet worden beschouwd. Van bancroft en hildreth heet het: ‘dat zij nu en dan vrij onpartijdig zijn.’
Doch wij moeten afscheid nemen van dit Eerste Deel, na den wensch te hebben uitgedrukt: dat de Heer keyzer woord zal kunnen houden en de Geschiedenis der Vereenigde Staten tot den tegenwoordigen tijd zal voortzetten. - De Uitgever heeft voor helder papier en eene zuivere, duidelijke letter, bij compressen druk, zorg gedragen. |
|