predikant, die zijn leven stelt voor zijne schapen, zoo hoog verheven wordt boven den gevierden ambtsbroeder in eene stad, die, bij veel meerder roem, veel minder studie, trouw, ijver en werkzaamheid ten toon spreidt. Zoo zijn er zeker, maar wat zal het erkennen hiervan door het Christelijke volk den vromen Dorpsleeraar baten, die toch in zijnen trouwen arbeid en in de liefde der Gemeente en in 't geloof aan zijnen Zender veel hoogere voldoening heeft dan menschenroem hem geven kan? Of zal het der stads-gemeente misschien nuttig zijn, geleid te worden tot de gedachte dat die Leeraar, die grooter opgang maakt door zijne redenen,
die haar stichten, misschien bij nadere kennismaking een ijdel en wereldsch mensch zal zijn? De Heer pierson schreef een klein vertoogje, getiteld ‘Piëtisme en Piëteit,’ waarin hij het eerste eenigzins in bescherming neemt door aan 't woord eene beteekenis te geven die het, met het oog op de gewone beduidenis van den uitgang isme, niet heeft. Er zijn echter fijne opmerkingen in, die men met genoegen leest, even als de ‘Weg des heils voor 't Vaderland’, door de vries van heyst. Het beste stuk is zeker hansje en leentje, uit het Dagboek van een Burgerwijsgeer’, door thrasybulus; dat naar het Fransch is bewerkt, maar zoo gemakkelijk en los, zoo verhollandscht, dat de lezer het voor een oorspronkelijk kunststuk zou houden. Aan verzen ontbreekt het ook hier niet. Het schijnt dat het volk, waarvoor de Almanak is bestemd, op berijmde bijdragen prijs stelt. De vorige Jaargangen waren er onzes inziens te ruim mede bedeeld. Mogen de hier aangebodene geene aanspraak maken op hooge dichterlijke waarde, - er is niet één vers in, dat het boeksken ontsiert. Zulks liet zich trouwens van den smaak van den eerstgenoemden der Redacteuren verwachten. Zoo hij zelf dezen Jaargang wat milder met echte poëzij van eigen hand beschonken had, zou hij nog meer dan nu den dank der lezers hebben verworven. Wij hopen dat een volgende Jaargang niet minder dan deze de blijken drage van den toeleg der nieuwe Redactie om den ‘Christelijken Volks-Almanak’ te doen blijven, wat hij onder eene vroegere was.
No. 2 is de ‘Evangelische Volks-Almanak’, die zijn nuttig bestaan te danken heeft aan den wensch der Evangelische Maatschappij, om een Jaarboekje te leveren dat algemeen bevorderlijk kan wezen aan de verspreiding van het Evangelie, 't welk, wel door menschen verduisterd, maar door Gods geest gehandhaafd, eene kracht Gods is tot zaligheid voor een iegelijk die gelooft. Dit boekje zou vooral wijzen op den strijd en het lijden voor de handhaving des Evangelies, en de verbreiding van zijn zegen over Rome's kinderen. Uitgegeven met dat doel, verzekerd van een buitengewoon debiet, kon deze Almanak voor weinig geld verkrijgbaar worden gesteld, en bij het zien van 't boekje zal gewis ieder met ons verwonderd zijn over den ongehoord geringen prijs. Voor het publiek 30 cents, voor de Leden der Evang. Maatschappij slechts