| |
L'Oncle et le Neveu; promenade dans les environs de la Haye; ouvrage à l'usage de la jeunesse Hollandaise, par J. Brester, Pasteur émérite des Remonstrants, à la Haye, auteur de Marie et Caroline. Avec 2 planches, présentant 31 figures. A Amsterdam, chez J.C. Loman, Junior. 1855. In postformaat, 328 bl.
Dit boekje werd bestemd om knapen van dertien tot vijftien jaren, in de Fransche taal, eene lectuur aan te bieden, die den stempel draagt van onze zeden, gebruiken, instellingen, geschiedenis en grond - in één woord: den Nederlandschen stempel. Ofschoon de uitdrukking ‘le cachet Hollandais’ vrij onbepaald is, moeten wij echter al aanstonds zeggen dat er niet veel van onze zeden, enz. inkomt. De hoofdstrekking van het werkjen is veeleer om eene populaire sterrekunde
| |
| |
voor de jeugd te geven, of, eigenlijk om in onderhoudenden vorm eenige bijzonderheden mede te deelen, die gezonde denkbeelden over het wereldstelsel in het algemeen en ons zonnestelsel in het bijzonder, bij aankomende jongelingen kunnen bevorderen. En hiertoe is het in 't algemeen zeer geschikt, gedeeltelijk ook omdat het de weetgierigheid meer opwekt dan bevredigt; doch hierdoor wordt ook de inkleeding dikwijls vrij onnatuurlijk, en de wel wat wild denkende, maar toch niet onopmerkzame knaap, die met zijn oom eene wandeling uit 's Gravenhage naar Scheveningen doet, berust meermalen in hetgeen hij hoort, waar niets natuurlijker zou zijn, dan dat men hem nadere opheldering hoorde vragen. Zoo laat charles 't zonder eenige nadere vraag zich aanleunen, dat het licht in 8 minuten (ni plus ni moins, pag. 51 - hetgeen niet volkomen juist is, daar het op den gemiddelden zonsafstand moet zijn: 8′ 13″) van de zon tot de aarde komt. En wanneer nu de afstand van een paar sterren, wier parallaxis bekend is, insgelijks wordt uitgedrukt door den tijd dien het licht behoeft om van hare oppervlakte onze aarde te bereiken, is het bijna onmogelijk, dat een knaap niet zou vragen: hoe men dat weet. Maar zeker, de lust tot die vragen moet het neefje wel vergaan, wanneer, b.v. oom, na hem verteld te hebben van de libratie der maan, de vraag hoort: ‘Vanwaar ontstaan die wankelingen?’ en die beantwoordt met een: ‘Tu veux donc devenir en un jour un Salomon? Etudie, jeune homme, étudie et tu le sauras plus tard.’ Charles laat zich hier, en elders ook, met een soortgelijken bluf afzetten; maar hier is juist verreweg de zwakste zijde van het boekje, gelijk dat over het geheel wel de schaduwzijde is van de meeste zich noemende populaire astronomiën. In haar wezen is de sterrekunde, ook zelfs de voorstelling van hare
voornaamste resultaten in populairen vorm, eigenlijk geene zaak om de hoofden van jongens van dertien, veertien jaar meê op te vullen: 't leidt in den regel tot niets dan om voedsel te geven aan dien oppervlakkigheidsgeest, waarover onze voortreffelijke Hoogleeraar kaiser zich zoo ernstig beklaagde, en dien hij tevens zoo uitstekend bestreed, toen hij zijnen Sterrenhemel in het licht zond. Maar zoo men er de jongens iets van leeren wil, dan brenge men onder hun oog, onder hunne bevatting: hoe men er aan komt, dit en dat te weten.
| |
| |
Dat genetische leidt tot heldere denkbeelden. Het gezond verstand van den gemeenen man wijst hier zelf een weg, die te weinig wordt opgemerkt. Als men aan ongeoefenden het een of ander zegt van 't geen de sterrekunde heeft ontdekt - wat is dan doorgaans het antwoord? ‘Niemand is er ooit geweest!’ Men behoort te beginnen met knapen op dit veld te brengen. Dan zullen zij wezenlijke kundigheden krijgen en zich onthouden van eene ijdele pralerij met vermeende. Wij houden 't er voor - om bij de snelheid van het licht te blijven - dat het geene de minste waarde heeft, of de jeugd wete dat het licht der zon eerst na een uur of vier de planeet Neptunus bereikt. Maar leg haar uit: hoe men te weten is gekomen, dat het licht ongeveer 42,000 mijlen in eene seconde doorloopt. Kaiser's Sterrenhemel levert daartoe aanleiding genoeg. Wil men nog nader weten wat wij bedoelen? Brandes, wiens Vorlesungen über die Astronomie in dit opzigt een schat van opmerkingen behelzen, stelt een voetganger voor, wiens afstand af- en toeneemt van een stuk geschut, dat na bepaalde tusschenpoozen wordt afgeschoten, en die de schoten niet na gelijke tusschenpoozen hoort, maar later of vroeger, naarmate hij zich van het kanon verwijdert of er toe nadert. Na deze zeer vatbare voorstelling zegt hij: hetgeen die schoten zijn voor het oor van den wandelaar, dat zijn de verduisteringen der wachters van Jupiter voor het oog van ons, bewoners der aarde, die niet altijd op gelijken afstand zijn van die planeet. Evenzoo de verklaring der aberratie van het licht door het vallen van regendroppels eerst op het dwarsbeschot in eene varende schuit, daarna in eene buis. En wij behoeven niet te zeggen, hoe uitnemend zich gemeenzame gesprekken tot zulke ophelderingen leenen. Het: ‘zoo is het,’ ‘dat hemelligchaam is zoo groot’ enz. bevredigt
leergierige knapen niet, omdat het slechts iets geeft voor hun geheugen, niet voor hun oordeel.
Wat voorts het astronomische aangaat: het zal wel eenige nadere bepaling lijden, dat men de oppervlakte der maan bijna beter kent, dan het binnenste van Afrika. Waar men het eene zoo weinig kent als het andere is eigenlijk geen sprake van vergelijking. Maar men moet zich geene verkeerde voorstelling vormen van onze keunis der maans-oppervlakte. Slechts over de oppervlakte van eenige vierkante graden op
| |
| |
het midden der naar ons toegekeerde zijde van de maan kan men haar met eenige naauwkeurigheid in hare hoofdgedaante leeren kennen; verder naar den rand belet ons de kromming van een kogelvormig ligchaam, zoo veel kleiner dan de aarde, om anders dan zeer schuins op hare oppervlakte neder te zien.
Bladz. 52 zegt de schrijver, dat, als men un morceau de soleil d'un Kilo neemt en puis un morceau de terre du même volume, men zal zien que le morceau de terre pèse quatre Kilos. Onduidelijk is hier de uitdrukking: morceau de terre Het moet zijn: een stuk van die zelfstandigheid, waaruit de aardbol zou bestaan, indien zij overal dezelfde digtheid hadde, b.v. graniet. Maar zeer onjuist is de uitdrukking: du même volume; want volume beteekent in dezen zin niet omvang, maar vaste stof Het moet dus zijn, dat, wanneer men twee even groote maten vullen kon, de eene met de stof waaruit de zon bestaat en de andere met die waaruit de aardbol bestaat - beide gemiddeld - de tweede viermaal zoo veel zou wegen als de eerste.
Bl. 72 staat eene grove misstelling, dat men op de maan ringgebergten vindt van 70 tot 90 Ned. ellen middellijn, waarop de vraag volgt; ‘c'est énorme, n'est ce pas?’ Doch niet alleen heeft, b.v., de Archimedes eene middellijn van 11 Geogr. mijlen, maar noch middellijnen van 70-90 ellen laten zich op de maan noch onderscheiden noch meten. Apropos - hoe men weet dat op de maan lucht, noch vuur noch water is, zullen opmerkzame jongens ook eer vragen, dan het aannemen op een eenvoudig: ‘Es-tu plus sage que ton oncle?’ of: ‘tu dois y croire sur ma parole,’ zoo als het bl. 101 heet bij de verklaring der oorzaak van de watergetijden; waar oom geen kans ziet zijn neefje te doen begrijpen, waarom niet alleen aan de naar de maan toegekeerde, maar ook aan de tegenovergestelde zijde der aarde eene verheffing van het water ontstaat. Dat is echter zoo moeijelijk niet, en 't is bepaald onwaar, dat bij de kwartierstanden der maan de invloeden van de zon en de maan ‘se neutralisent’ (bl. 103). De verklaring van de werking in de zoogenoemde doode tijden, zoo ver zij de tegenovergestelde zijde betreft, is insgelijks dood gemakkelijk, en oom haddeer zich met geen bluf behoeven af te maken.
Ook de voorstelling der eclipsen laat vrij wat te wenschen
| |
| |
over. De auteur heeft zich blijkbaar geen charles voorgesteld, zoo als hij hem overigens doet voorkomen, wanneer deze op de vraag: ‘Supposons que la lune vint se placer entre le soleil et la terre: que verrions-nous alors de notre satellite?’ (n.b. het woord satellite was nog niet eens verklaard.) - antwoordt: ‘Rien...Il va sans dire, que le soleil ne peut éclairer à la fois qu'un des deux hémisphères de la lune, et comme celle-ci se trouve entre le soleil et la terre, elle tourne vers nous l'hémisphère qui n'est point éclairé, de sorte que nous ne pouvons pas voir notre satellite.’ Geleerd genoeg, maar een nadenkende knaap zal, zich de maan entre le soleil et la terre denkende, terstond opmerken dat de maan dan ook de zon aan ons gezigt moet onttrekken; met andere woorden: eene totale zoneclips veroorzaken. Men let er in die soort van spiegel-gesprekken zelden genoeg op, de antwoorden natuurlijk te doen zijn - zij zijn meestal, en ook veelal in dit boekje, zoo als de auteur het noodig vindt voor het plan van zijn werk.
Doch wij kunnen niet alle misstellingen opnoemen, en vergenoegen ons dus met nog aan te teekenen: dat bl. 126 aan Uranus negen wachters worden toegeschreven, hetwelk bl. 152 wordt gereduceerd, door te zeggen dat herschel er zes heeft waargenomen, maar dat er waarschijnlijk negen zijn - dat bl. 137 nevens hind en de gasparis, ook hencke wel had mogen genoemd zijn als jager op kleine planeten - dat de oom, bl. 149, na verbazend veel omhaals als zijne bypothese ten aanzien van den ring van Saturnus, eindelijk gezegd krijgt; ‘ces anneaux sont.......imparfaites;’ om nu niet meer te vermelden.
Van den vorm zeiden we reeds het een en ander. Doch dit moeten we er nog bijvoegen, dat oom op sommige plaatsen eene eenigzins belagchelijke figuur maakt. Zoo zet - niet onnatuurlijk - charles in het duin een konijn na, dat opschiet; oom berispt hem deswege, charles vraagt vergiffenis, en nu zegt oom:
‘Je suis trop bon, Charles; vraiment, je suis trop bon.
Sans doute, mon oncle, vous êtes on ne peut meilleur, tout le monde le dit; maman le répète chaque jour, et les domestiques eux-mêmes...’
En daarop geeft oom het snuggere antwoord:
‘Ah! tu veux me flatter, petit serpent. Tu crois me prendre par mon faible; mais tu te trompes...Quel bon avocat tu seras un jour!...’
| |
| |
Nog iets fraaijer is het bl. 170, waar oom, die voorgesteld wordt lid van het provinciaal geregtshof in Drenthe te zijn, aanmerkt, dat hij in dingen, die ne sont pas de sa compétence, zich aan de meerderheid van bevoegden houdt; mais lorsqu'il s'agit du droit, de la politique, de la litérature, alors...Enfin, charles, si tu viens à Assen, consulte mes collègues, et tu auras de mes nouvelles.’ Dat klinkt bespottelijk. - Hoe is het mogelijk dat iemand van zoo rijp oordeel zoo iets kan leggen in den mond van een 53jarig man, die zijnen neef onderwijst? - Een jongen van de jaren van neef zou ook de vraag: ‘A quelle profession ton papa te destine-t-il?’ wel niet beantwoorden met het groote-menschen-achtige: ‘A celle du barreau.’
De trant en stijl zijn overigens behagelijk, en de afbeeldingen zijn vrij goed, doch die van de komeet en van de nevelvlekken zijn te hard. Nergens in het werkje wordt er naar verwezen. Dit had gemakkelijk kunnen geschieden. Wij herhalen ten slotte dat, in 't algemeen, het werkje wèl geschikt is, om aangaande het wereld- en ons zonne-stelsel gezonde denkbeelden bij de jeugd te bevorderen. |
|