| |
Het Leven van den Mensch. Wenken en Raadgevingen tot behoud der gezondheid en ter voorbehoeding van ziekte, door H.M. Duparc, Doctor in de Genees- en Verloskunde, Lid van onderscheidene Binnen- en Buitenlandsche geleerde Genootschappen, Praktiserend Geneesheer te Amsterdam. Te Amsterdam, bij Allart en van der Made. 1855. In kl. 8vo. 167 bl. f 1-:
Sedert hufeland's Kunst om het menschelijk leven te verlengen, waarmede een nieuw tijdperk in de Makrobiotiek begonnen is, voor het eerst werd uitgegeven, zijn omstreeks zestig jaren verloopen, en gedurende dat lange, meer dan eene halve eeuw omvattende tijdvak, heeft op het gebied der Gezondheidsleer evenmin als op dat der overige geneeskundige wetenschappen, stilstand plaats gehad. Integendeel heeft die hoogst gewigtige en met de belangen der maatschappij op het naauwst verbonden tak van wetenschap, vooral in den laatsten tijd, niet alleen aanmerkelijke uitbreiding gekregen, maar tevens rijpere en betere vruchten opgeleverd. Zelfs zou men te regt kunnen beweren dat de gezondheidsleer op haar tegenwoordig standpunt, in vergelijking van vroegeren tijd, geheel van gedaante veranderd is, en vooral een meer stellig en minder subjectief karakter heeft aangenomen. Daartoe hebben het meest bijgedragen de aanwending en toepassing van vele in de onderscheidene Natuurwetenschappen gemaakte ontdekkingen; het zorgvuldig gebruik, dat men van vele, door de beoefening der statistiek aan het licht gebragte, waarnemingen of feiten gemaakt heeft; en, eindelijk, het naauwer verband, waarin de gezondheidsleer met het tegenwoordig standpunt der Physiologie gebragt is. In laatstgenoemd opzigt mag men bovenal aan de bekende werken van jonathan pereira, jacob moleschot en den Hoogleeraar donders groote verdiensten toekennen. Wilden wij deze tot maatstaf nemen, om er de waarde van het bovenstaand werkje van den Heer duparc naar af te meten, dan zouden wij welligt geacht worden hieraan te hooge eischen te stellen, daar een populair, voor lezers uit
| |
| |
alle standen bestemd geschrift allezins aan zijne bestemming beantwoorden kan, zonder op streng-wetenschappelijke verdiensten aanspraak te kunnen maken. Wij willen daarom de ‘Wenken en Raadgevingen tot behoud der gezondheid en ter voorbehoeding van ziekte’ alleen van het standpunt beschouwen, dat ons door hare strekking wordt aangewezen, doch meenen dat ook bij het bezigen van dezen maatstaf ons oordeel niet gunstig zijn kan. De Inleiding begint met de woorden van göthe: ‘Süsses Leben’, enz., die reeds hufeland als motto voor zijn vroeger aangehaald werk geplaatst heeft. Uit dat gezegde wordt aanleiding genomen om de waarde van, en de liefde tot het leven, gelijk deze laatste den mensch is ingeschapen, aan te wijzen en te betoogen. ‘Niet slechts’ - zoo laat de Schrijver zich hooren - ‘den zoogenaamden gelukkige, den magtige, den rijke, den geachte vervult dat verlangen, maar het is niet minder levendig in den arme, den onderdrukte, den verbannene, den vervolgde, den in een donkeren kerker smachtende, den op het ziekbed uitgestrekte, den bij het graf zijner geliefden treurende’, enz. - ‘Maar het is tevens en niet minder een der heiligste pligten van den mensch, die heerlijke gave des Scheppers te waardeeren, niet roekeloos in de waagschaal te stellen of te verspillen, dat is: voor het behoud van zijn leven te zorgen, en elk middel aan te grijpen, het zoo veel mogelijk uit te rekken, om aan het doel van zijn aanwezen op dit ondermaansche al meer en meer te voldoen en de som van zijn geluk op aarde, en van dat der maatschappij, waarin hij leeft, te vermeerderen.’ Doch wij mogen niet meer afschrijven, dewijl wij, bij het verlangen om den lezerzelven te laten oordeelen, ons aan te groote uitvoerigheid zouden schuldig maken. Naar ons inzien, is de
stijl van den Schrijver veel te overladen, en ontbreekt het tevens te dikwijls aan juiste redenering, om tot overtuiging van den lezer te kunnen leiden, of dezen voor het door hem behandeld onderwerp in te nemen. Ook de verdere inhoud der Inleiding is weinig geschikt om die belangstelling op te wekken. Om, namelijk, het vooroordeel en de onkunde der menschen als de twee voornaamste bronnen te doen kennen, waaruit hunne verkeerde handelingen en valsche begrippen ten opzigte der gezondheid voortspruiten, wordt gewezen op het ‘te laat inroepen van geneeskundige hulp; het loopen naar den een of
| |
| |
ander apotheker of befaamden kwakzalver; het gebruik van levens-elixers, goudtincturen, wonder-essensen, astralische zouten, tooverringen, amuletten, talismans, van den steen der wijzen, en zoo vele andere gedrochtelijke voortbrengselen van bijgeloof en onkunde; op de handwaarzegkunde en raadpleging van afgestorvene geesten; het raadplegen van wonderdoctoren en het gebruik van geheime middelen’. Om nu deze en andere misbruiken te doen ophouden, daartoe werden, zoo als de Schrijver zegt: ‘in eenige gemoedelijke vrije oogenblikken, de volgende diëet- en gezondheids-regelen voor het niet-geneeskundig publiek te boek gesteld’.
Het werkje zelf is, zonder verdere rustpunten aan te bieden, in twee Afdeelingen gesplitst, waarvan de eerste (van bl. 5-113): Leefregels tot het bewaren der gezondheid, de tweede (bl. 114-167): Leefregelen tot voorbehoeding van ziekte bevat. In de eerste Afdeeling leest men (bl. 17) de volgende waarschuwing tegen het gebruik der corsetten: ‘Geen van alle liefhebbers van de beeldende kunsten, die de Venus di Medici van het Vaticaan te Rome vereeren, hebben het voor hunne kunstgenooten kunnen verantwoorden, om ten huwelijk te vragen eene vrouw even als eene wesp in twee stukken gedeeld; en zullen veel liever aan de Turksche vrouwen met hare ongedwongene kleederen en dien ten gevolge breedere schouders en ruimere borstholten de voorkeur geven. In stede dat de onderste ribben naar behooren tot het ademhalen kunnen medewerken, immers om bij het inademen de uitzetting der borst gemakkelijk te maken, oefenen zoo wel keurslijven als korsetten eene nadeelige drukking op deze beenderen, de maag en de onderbuiks-ingewanden uit, dringen en verplaatsen ze uit hare natuurlijke en voor de gezondheid noodzakelijke ligging, vernaauwen de ruimte der borst, belemmeren de beweging van het middelrif en inzonderheid der beide longen, twee voor de instandhouding van het leven hoogst belangrijke en edele ingewanden, waarin het bloed met de zuivere dampkringslucht, dat algemeene levensvoedsel, vermengd wordt, ten einde aldus gezuiverd, op nieuw geschikt te zijn, om door het ligchaam rondgevoerd te worden; voorts doet het snoeren van het korset kanker in de borst, tering (75 procent van alle teringlijders in groote steden is het slagtoffer daarvan), bleekzucht en de vreeselijkste misvormingen en de wanstaltigheden
| |
| |
ontstaan’, enz. Ter loops moeten wij aanmerken dat het bloed in de longen niet met de lucht vermengd wordt, en dat de Schrijver, bij de opgaaf der procentische verhouding tusschen de longtering en het dragen van corsetten, de natuurlijke evenredigheid der beide seksen voorbijgezien heeft.
In de tweede Afdeeling wordt gehandeld ‘over de groote sterfte der kinderen in de eerste levensjaren; over vermagering zonder ziekte; de inënting der koepokken; het tandenkrijgen; de nadeelen der kunstmatige middelen om de kinderen te leeren loopen; over de aandoeningen en ziekten van het hoofd; over borstlijden; slechte spijsvertering; en over den aanleg tot kromming of verbuiging der ruggegraat’. Op bl. 131 gaat de Schrijver over tot het bespreken der ziekten die aan den leeftijd van zeven tot veertien jaren eigen zijn. Als zoodanige worden genoemd: ‘1) de bekende St. Vitusdans; 2) de epilepsie; 3) oog-ontstekingen; 4) verkrommingen der ruggegraat’. Vervolgens wordt de her-inënting of herhaling der koepok-inënting ter sprake gebragt, en daarop worden weder, zonder bijgevoegde nommers, ‘bloedingen, huidziekten, hartziekten, bleekzucht’, enz. afgehandeld. - Doch reeds meer dan genoeg om te doen blijken, dat het werkje van den Heer duparc, zoo wel naar inhoud als vorm, te ver beneden het middelmatige gebleven is, om eenigermate aan het doel, dat hij zich met de bewerking en uitgave voorstelde, te kunnen beantwoorden. Mogt de Schrijver verlangen met de eischen, waaraan een zoodanig geschrift voldoen moet, nader bekend gemaakt en tevens op een uitstekend voorbeeld gewezen te worden, hij leze en herleze: ‘De kunst om lang te leven en wèl te sterven’, enz., van wijlen den Hoogleeraar jacob vosmaer, een boekje, dat, hoewel reeds in 1815 bewerkt en in 1827, na den dood des Schrijvers, uitgegeven, nog geenszins verouderd is, naar alsnog de grootste aanbeveling verdient. Daaruit zal de Heer duparc de ware taal van gezond verstand en levenswijsheid het best leeren kennen. |
|