Naschrift.
‘Waarschijnlijk was het omtrent het voorjaar van 1570, dat de soldaten van den Frieschen Stadhouder, gaspar de robles, Heer van Billy, op sommigen der eilanden boven de Friesche kusten voet aan wal zetteden, en de bezetting der Geuzen versloegen. Bij dien inval sneuvelde, onder anderen, een edele balling, pibo harda. Weleer lid van het Verbond der Edelen, had hij zich in 't gevolg van brederode te Amsterdam bevonden, was gebannen, en had zich bij de Watergeuzen gevoegd. Een afschuw hebbende van rooverijen, had hij zich van hen gescheiden, en zich eerst neêrgezet te Embden, maar later op Ameland, met het weemoedig voornemen, om van daar ten minste de vaderlandsche kusten te aanschouwen, die hij niet meer betreden mogt, en waar zijne gade en kroost verlaten omzwierf. Toen robles' benden landden, was hij ter zelfverdediging verpligt; hij voegde zich bij de benden der Geuzen, en stierf, door den degen eens Spanjaards doorstoken, den heldendood in eene nog bloeijende jeugd. Zelfs den bitter Spaanschgezinden schrijver js. carolus doen harda's heimwee en treurige dood met weemoed aan, gelijk duidelijk in zijne woorden te bespeuren is.’ - Alzoo melden a.p. van groningen, Gesch. der Watergeuzen, bl. 44 en volgg., 243 en volgg., 390, 456; en j.w. te water, Verbond der Edelen, D. II, bl. 448 en volgg.
Cpl. 4. Reg. 4. ‘Kling en kuil en koord’: de onthoofding, 't levend begraven, en 't koord van galg en brandpaal. - Reg. 8. ‘In 's nazaats hand’: brederode.
Cpl. 6. Reg. 1. ‘Eens wapenbroeders trouw’: pieter van camminga, Heer van Ameland, een der Verbondenen, doch wiens slot desniettemin aan der Watergeuzen vernielzucht niet ontging. Zie te water, a.w.D. II, bl. 314 en volgg. Dat hij harda op zijn slot hebbe opgenomen, is dichterlijke gissing.
Didam, Aug. 1855.