Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1855(1855)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 631] [p. 631] Liedjes. Van G.H.J. Elliot Boswel. I. Rozen. Weest welkom, o bloemen, Zoo weeldrig van kleur! Als balsem welriekend Verbreidt gij uw geur. - Maar welke er ook blozen En bloeijen op 't feest, Ik min van de bloemen, O rozen! u 't meest! Gij legt op de koontjes Van 't lagchende wicht Uw blos, waar de hope Der moeder uit licht; En grijsden de haren Des vromen voorlang, Gij speelt met zijn jaren En troont op zijn wang. Den gloed onzer liefde Wie spreken zoo luid, Zoo levend en gloeijend, Als rozen dien uit? En zij ons verzwegen Wien 't meisje zich koos; - Heur ‘dien’ gloeit ons tegen In 't blosje der roos. De vriendschap biedt rozen En rozen alleen; De liefde weeft zielen Met rozen aaneen; De min heeft gekozen Uw lieflijken blos; De deugd siert met rozen Heur zedigen dos. [pagina 632] [p. 632] Weest welkom, o rozen! Gij beelden der jeugd, Bodinnen der liefde, En tolken der deugd! Gij spreekt ons van de englen Die 't leven ons gaf; Dies wil ik u strenglen Om 't wiegjen - en 't graf. II. Twee engelen. Twee englen staan op de aarde Als wachters in een gaarde; Den een', die haar ontsloot, Begroeten we als: het Leven, En dien, aan 't eind der dreven, Dien noemen wij: de Dood. Het Leven, vleijend, lonkend, Met bonte siersels pronkend, Heeft ieder ras bekoord; En kwijnen wij in zorgen, Dan spelt het: vreugd op - morgen; Doch houdt maar zelden woord. De Dood kan hier niets geven, Hij spreekt van schooner dreven, Dan wij op de aarde zien; Maar is gestreng van wezen, Zoodat hem allen vreezen En angstig blijven vliên. Doch, als we, moê van 't sloven, In 't Leven niet gelooven, Dat trouweloos ontvlood - Dan treedt de Dood ons nader En brengt ons tot d' Alvader..... Dat doet, getrouw, de Dood! Vorige Volgende