| |
| |
| |
Iets over den Donau-stroom. Naar eenige hedendaagsche schrijvers.
Door I.J.J. Snellebrand.
De omstandigheden waarin ons werelddeel verkeert, zijn gewigtig voor het oogenblik, maar ook belangrijk voor de toekomst. De oorlog tusschen drie groote Mogendheden van Europa geeft niet alleen het schouwspel van ontzettende krijgsverrigtingen, maar wekt ook de gedachte op aan zijne, hoogst waarschijnlijk, merkwaardige uitkomsten en gevolgen. De geschiedenis der wereld is tevens de geschiedenis van de beschaving der menschheid, en groote oorlogen hebben steeds nadrukkelijk medegewerkt om die beschaving uit te breiden. Eerzucht en belang zijn de gewone drijfveêren tot zulke oorlogen; maar door de leiding der Voorzienigheid strekken zij altijd om de menschen nader tot elkander te brengen. Met elken grooten oorlog komt er meer verkeer tusschen de Natiën, en nemen handel en zeevaart aanmerkelijk toe. Oude en latere tijden hebben dat evenzeer bewaarheid. De togten van cyrus, van alexander van Macedonië, de overwinningen der oude Romeinen, de kruistogten, de oorlogen der zestiende en der zeventiende eeuw, allen hebben niet alleen de aardrijkskundige kennis alom bevorderd, maar velerlei kunsten en wetenschappen van de meer beschaafde volken tot de minder beschaafde overgebragt, en ook de hevige oorlogen die na 1789 ons werelddeel hebben beroerd, en ten deele als voor onze oogen hebben plaats gehad, zijn krachtdadige middelen geweest om Natiën met elkander te bevrienden, en de palen van 't gebied der beschaving uit te zetten. Jammer dat zulke goede uitkomsten niet zonder hevige schokken en ontelbare rampen worden verkregen! De tegenwoordige oorlog, die zoo veler belangen treft, zal, ge- | |
| |
wis, bij al het kwaad dat hij veroorzaakt, door de zorg der Voorzienigheid een middel zijn om de Westersche beschaving naar het Oosten over te planten. Van welken invloed zal hij niet zijn op de streken waar hij gevoerd wordt! Zal hij de Kaukasische landen, de Donau-Vorstendommen niet tot meerdere ontwikkeling
brengen? En welke kunnen daar de uitwerkselen van zijn voor geheel den omtrek der Zwarte Zee, en door terugwerking ook zelfs voor het Westen van Europa? Men vraagt met den Dichter: ‘Wachter! wat is er van den nacht?’ en voegt er bij: ‘Welke dag zal uit den nacht te voorschijn komen?’ - Niet zonder reden is dus veler oog en hart naar dat Oosten gerigt, waar een zoo hevige strijd gestreden wordt. Maar terwijl de wijsgeer zijne verstandelijke en zedelijke gevolgen bepeinst, denkt de staathuishoudkundige en de handelaar aan de stoffelijke voordeelen die hij zal kunnen opleveren, en zij wijzen, zeker niet het laatst, op die welke er uit kunnen voortvloeijen voor handel en zeevaart. Onder deze voordeelen bekleedt de vaart op den Donau geene geringe plaats, en 't is niet te verwonderen als men reeds berekent welke kansen van winst of verlies zij kan aanbieden. Wil men daarover met eenige zekerheid kunnen oordeelen, dan is het noodig, dat men zich zoo veel mogelijk bekend make met de betrokken landen en volken, en het is tot die kennis dat wij trachten iets bij te dragen. In een paar vroegere stukken hebben wij gehandeld over de Donau-Vorstendommen, en de Zwarte Zee en omliggende landen; nu zullen wij eenige beschouwingen leveren over den Donaustroom, en hopen daarbij het groot belang te doen uitkomen dat ook de Nederlander heeft bij eene juiste kennis van 't gebied van dien stroom.
De Donau, weleer Danubius, en voor het laagste gedeelte van zijnen loop Ister genoemd, is, hoewel niet zoo groot als de Wolga, toch in alle andere opzigten de eerste der Europesche stroomen. Zijne algemeene rigting is van het W. naar het O.; hij strekt zich uit van 8o 10′ tot 29o 40′ O. Lengte van Greenwich; het meest N. gedeelte ligt op 49o 2′, en het meest Z. op 43o 38′ N. Breedte. Zijn geheele loop, van den oorsprong tot de uitwatering aan de W. zijde der Zwarte Zee, is 381 geographische mijlen lang; hij doorloopt aldus het gebied
| |
| |
van Baden, Wurtenberg, Beijeren, en het Oostenrijksche Rijk, en scheidt Turkijë van Wallachijë, Moldavië en Rusland. Niet minder dan dertig bevaarbare en een groot aantal kleinere rivieren loopen er in uit, waarvan de voornaamste zijn: de Isar, de Inn, de Drave (Drau), de Save (Sau), de Theiss, de Morava, de Sereth en de Pruth. De voornaamste steden aan zijne oevers zijn: Ulm, Regensburg, Passau, Linz, Weenen, Presburg, Comorn, Gran, Waitzen, Buda, Pesth, Peterwardein, Neusatz, Semlin. Belgrado, Semendria, Widin, Nicopoli, Sistow, Routschouk, Silistria, Brahilow en Galacz.
Het bekken van den Donau en zijne nevenrivieren, dat algemeen geschat wordt 1/13 deel van Europa's oppervlakte te bevatten, is ten Z. begrensd door de Alpen en den Balkan; ten N. vooreerst door het Zwarte Woud en eenige kleine vertakkingen der Alpen, en verder door de bergen van Bohemen en de Karpathen. Het bevat de vlakten van Beijeren, Hongarijë en Europeesch Turkijë. De loop van den Donau is meestal in drie groote afdeelingen beschreven geworden, waarvan elke één dezer vlakten bevat. Deze gemakkelijke en tevens natuurlijke verdeeling willen wij ook hier volgen.
De Donau ontstaat uit de zamenvloeijing van twee rivieren, de Brigach en de Bregé, die haren oorsprong hebben op de O. helling van het Zwarte Woud, in het Groothertogdom Baden, op omtrent 48o 10′ N. Breedte en 8o 15′ O. Lengte. Zich vereenigd hebbende te Donaueschingen, waar zij versterkt worden door eene bron, die somtijds voor den oorsprong des Donau's gehouden wordt, nemen deze vereenigde stroomen alsdan den naam van Donau aan. Van daar stroomt hij eerst Z.O. waarts, maar later in eene N.O. rigting tot Regensburg, bij welke stad hij zijne Noordelijkste breedte bereikt heeft. Dan stroomt hij weder Z.O. waarts, tot op omtrent 15o lengte, en van dat punt bijna O. waarts tot Weenen, waar de eerste afdeeling van zijnen loop eindigt. Gedurende dit eerste gedeelte ontvangt hij aan den regter-oever den Iller, Günz, Mindel, Lech, Isar, Inn, Traun, Ens, enz.; vele dezer rivieren zijn bevaarbaar tot eene aanzienlijke hoogte. Zijne nevenrivieren, aan de andere zijde, zijn integendeel meestal klein, en inderdaad, gedurende de geheele bovenhelft van zijnen loop, zijn de voornaamste nevenrivieren van den Donau aan den Z. of regter-oever, uitgenomen de Theiss;
| |
| |
terwijl daarentegen die van den Beneden-Donau op den N. of linker-oever verreweg de voornaamste zijn. Hij ontvangt echter van het N. in het eerste gedeelte van zijnen loop de Sulz, Altmühl, Naab en Regen, die allen bevaarbare rivieren zijn. Bij zijnen oorsprong is de Donau omtrent 2.200 voet boven de oppervlakte der Zee, en stroomt door een Alpengewest tot Ulm, waar zijne hoogte ruim 1.500 voet bedraagt. Van Donauwerth tot Passau doorsnijdt hij de Beijersche vlakte; bij de eerste stad is zijne hoogte boven de zee 1.125 voet, en bij de laatste 836 voet. Bij Passau verlaat hij het Beijersche gebied, en doorloopt van daar tot Weenen een bergachtig land. Te Linz is zijne hoogte 735 en te Weenen 512 voet. Te Ulm wordt de Donau het eerst bevaarbaar voor kleine platboomde vaartuigen, hoewel hij daar weinig meer dan 7 voet diep is, en de breedte niet meer dan 100 voet bedraagt. Door de Beijersche vlakte is de gemiddelde diepte 10 voet. Deze wordt aanmerkelijk grooter zoodra hij weder tusschen bergen ingesloten is, te Passau; maar boven Weenen is de vaart moeijelijk, niet enkel door de smalte, maar ook door den sterken stroom en de veelvuldige rotsen, banken en maalstroomen in zijne bedding.
Gedurende de tweede afdeeling van zijnen loop stroomt de Donau meestal O. waarts tot Presburg, verder door de kleine Hongaarsche vlakte Z.O. tot zijne zamenvloeijing met de Raab en dan O. tot Waitzen. Op dit punt gaat hij Z. waarts door de groote Hongaarsche vlakte, een groot gedeelte parallel met de Theiss, tot aan zijne vereeniging met de Drave op 45o 30′ N. Breedte. Hier rigt hij zich Z.O. waarts, tot bij Orsova, waar hij het Oostenrijksche gebied verlaat, daar het tweede gedeelte zijns loops eindigt hij den val bekend onder den naam van de ‘IJzeren Poort’, weinig beneden Orsova. Het is in dit gedeelte van den Donau dat de voornaamste rivieren vallen, als: de Raab, de Drave, de Save en de Morava aan den regter-, en de March, de Waag en de Theiss aan den linkeroever. Te Presburg is hij 330, te Buda 230 en te Belgrado ruim 200 voet boven de oppervlakte der Zee. Van Weenen tot den mond der Drave stroomt de Donau door eene uitgestrektheid vlak land, dat slechts op enkele plaatsen, zoo als te Presburg, Buda en Waitzen, wordt afgewisseld. Bij de laatste plaats gaat hij door eene engte in de bergen die de
| |
| |
twee Hongaarsche vlakten van elkander scheiden. Van zijne zamenvloeijing met de Drave is zijn Zuidelijke oever in Slavonië en Servië gewoonlijk bergachtig, terwijl de N., tot Moldova, laag en moerassig is. Vóór hij Buda bereikt is hij 640 Ned. el breed, even voorbij die stad 914, en bij Belgrado is hij nog veel breeder. Van Weenen tot Pesth is het bed des Donaus vol klippen, welke echter niet zoo gevaarlijk zijn voor de scheepvaart als die waarvan hooger melding gemaakt is. Onvaste zandbanken, die verder op den geheelen stroom tot Moldova te vinden zijn, zijn grooter hinderpalen; maar zoodra het water hoog genoeg is, worden zij door bekwame stuurlieden ligt vermeden. Te Gönyö, eenige mijlen boven Pesth, wordt de Donau het eerst bevaarbaar voor schepen die meer dan 2½ voet diepgang hebben. Bij Moldova beginnen eene bergreeks van den Balkan en eene andere van de Karpathen den stroom op beide zijden in te sluiten, tot aan Gladova in Servië. In dit gedeelte des Donaus is zijne bedding zeer vernaauwd, en hij vol snelle stroomingen en rotsen. Digt bij het einde van dezen bergpas, op korten afstand van Orsova, is de beruchte engte, bekend onder den naam van de ‘IJzeren Poort’, in het Turksch Demi-Kapi, waarvan wij reeds gesproken hebben. Dit is een naauwe doortogt, omtrent 1830 Ned. el lang, aan beide zijden ingesloten door eenen berg van zwaren rotssteen, die zeer moeijelijk te houwen, en door sprengen even moeijelijk weg te ruimen is, door welken de rivier heenstroomt met eene ontzettende snelheid, over een hellend vlak, en een waterval van 15 voet op ééne Eng. mijl. De rotsen verdeelen hier den stroom in drie kanalen. Het middelste is vrij breed, en tamelijk groote schepen kunnen daar afvaren, zoodra de rivier hoog genoeg is; de twee andere zijn slechts naauw, en dat aan de Wallachijsche zijde is onbevaarbaar. In elk geval is deze doortogt zeer gevaarlijk. Volgens
strabo was het hier dat de Danubius eindigde en de Ister begon. Alle oude schrijvers zijn het hierover echter niet eens. Sommige stellen dat de Ister reeds beneden Weenen begon.
Gedurende het derde gedeelte van zijnen loop rigt de Donau zich over het algemeen Z. ten O. tot aan Widin; van daar O. ten Z. tot aan Sistow, waar het Zuidelijkste punt der rivier is; en van dit punt O.N.O. waarts tot Rassova. Dan rigt hij
| |
| |
zich N. waarts tot Galacz, en, eindelijk, O. waarts tot aan zijne uitwatering in de Zwarte Zee, op omtrent 45o breedte. Tot aan Galacz vormt hij de grensscheiding tusschen Turkijë en Wallachijë en Moldavië; en van Galacz af tusschen Turkijë en Rusland, terwijl de voornaamste mond ten N. en de middelste nog in het Russische gebied, in Bessarabië, gelegen zijn. Zoo lang de Donau Z. ten O. loopt, is de regter-oever bergachtig; maar spoedig daarna verwijdert het hooge land zich van zijne oevers, en gedurende het overige van zijnen loop gaat hij door een laag land, dat ten O. van Silistria moerassig wordt. - In dit gedeelte van den Donau ontvangt hij aan den regter-oever de Schyl, Aluta, Vode, Argis, Jalomnitza, Sereth en Pruth. De nevenrivieren van den regter-oever zijn in lang zoo merkwaardig niet; de voornaamste zijn: de Isker, Osma en Taban. Gedurende zijnen loop in Turkijë is de breedte des Donaus afwisselend van 1280 tot 1920 Ned. el, en de gemiddelde diepte is 20 voet. Schepen van groot kaliber kunnen tot Silistria komen. Op korten afstand van de Zwarte Zee, verdeelt de Donau zich in drie voorname takken, daar hij ook nog een groot meer vormt, ten Z., het Meer Rassein, waaruit weder verscheidene kleine takken voortkomen. De Delta van den Donau is een groot moerassig vlak land, doorsneden met lagunen, die bedekt zijn met riet, het verblijf van ontelbare watervogels. De N. voorname arm van den Donau, de Kilia, en de Z., de Edrillis, die de grensscheiding tusschen Rusland en Turkijë vormt, zijn naauw en van weinig beteekenis, maar de middelste, de Sulinah, heeft van 10 tot 12 voet water aan den ingang. Men verhaalt echter dat ook deze mond allengs, door het afgevoerde slijk der rivier, in diepte vermindert, daar de stroom, die gedurende de 40 laatste mijlen van zijnen loop veel aan waterverval en snelheid verloren heeft, geene kracht genoeg bezit om dat slijk tot in Zee mede te voeren.
Deze bijzonderheid is volgens de laatste Engelsche berigten; van wijk verhaalt evenwel dat de stroom des Donaus nog zoo sterk is, dat men den loop tot op 10 mijlen in Zee nog waarneemt.
De Donau zoude ten allen tijde, van Ulm tot aan zijnen mond, bevaarbaar zijn, ware het niet dat sterke stroomingen tusschen Moldova en Gladova dit verhinderden. Groote pogingen zijn reeds in het werk gesteld geworden om dit ongemak
| |
| |
te boven te komen, en het is opmerkenswaardig, dat de beroemdste der Romeinsche Keizers, trajanus, steeds opmerkzaam op al de voordeelen welke eene vrije vaart op den Donau kan opleveren, met groote moeite en veel beleid, eenen weg langs den Servischen kant der rivier deed aanleggen, ten einde het ophalen van schepen door den stroom gemakkelijker te maken. Er zijn nog overblijfselen van dit groote werk te vinden, met een opschrift dat ter eere van trajanus luidt. In latere tijden heeft men pogingen aangewend om het bed der rivier dieper te maken, en zelfs zijdelingsche kanalen te vormen op de gevaarlijkste plaatsen; maar deze hebben, ten gevolge van bijna onoverkomelijke bezwaren, weinig voldoende uitkomsten gehad. Als wij de kaart wèl beschouwen, bemerken wij dat welligt de beste weg zoude zijn, om tegenover Moldova tot Berza Palanka, beneden de ‘IJzeren Poort’, een bevaarbaar kanaal te graven, dat niet alleen de moeijelijke vaart zou verhelpen, maar ook den afstand zou verkorten, door de groote bogt der rivier bij Orsova te vermijden. Maar mogelijk is de natuur van den grond niet geschikt om zulk een plan ten uitvoer te brengen; een groote weg echter ware er ligt aan te leggen. Het Hongaarsche Gouvernement heeft in de laatste tijden, van Moldova tot Orsova, eenen uitmuntenden en kostbaren weg, langs den linker-oever, daargesteld. Ongelukkig echter eindigt deze boven de ‘IJzeren Poort’, zoodat reizigers die de rivier afzakken, indien het water niet hoog genoeg is om door de Poort te gaan, naar de Servische zijde moeten overgezet worden, om, na eene landreis, weder naar den linker-oever over te steken. Dit is bij Orsova evenzoo het geval voor reizigers die de rivier opvaren. Het is te hopen dat de voortdurend aangewende kosten en moeite, om dit bezwaar eenmaal te boven te komen, eindelijk eenen goeden uitslag zullen hebben. De vorderingen in de waterwerktuigkunde zullen ook wel
daartoe den weg banen; de laatste berigten hebben ons daaromtrent wederom goede vooruitzigten geopend. Wij kunnen ons niet onthouden om hier te wijzen op eene merkwaardige overeenkomst tusschen de twee hoofdstroomen van Midden-Europa: den Rijn en den Donau: heeft deze de ‘IJzeren Poort’ bij Orsova, gene heeft het welbekende ‘Binger Loch’ bij Bingen, dat zoo lang een groote hinderpaal voor de scheepvaart op den Rijn geweest is; de Rijn had
| |
| |
voorheen drie monden, die een moerassig land insloten, even als de Donau met de zijnen doet; de Rijn is aan zijnen mond, eindelijk, verzand; voor den Donau vreest men hetzelfde. Moge eenmaal het bezwaar van de ‘IJzeren Poort’, even als dat van het Binger-Loch, verdwijnen; maar nimmermeer de Donau even als de Rijn een kunstmatig Kanaal behoeven om zijne wateren in Zee te ontlasten!
De Donau is vol eilanden. Zij zijn vooral talrijk en groot in het middelste gedeelte van zijnen loop. Het groote Schütteneiland strekt zich uit tusschen twee armen der rivier, van Presburg tot Comorn. De eilanden Czepel en Marguta zijn op dezelfde wijze gevormd en aanmerkelijk in grootte; zij liggen niet ver van Buda. Men verhaalt dat de Donau zeer veel aan wind is blootgesteld; meer dan andere Europesche stroomen; dit is vooral het geval in zijnen loop naar het Z. door de groote Hongaarsche vallei. Hij is ook een der snelste stroomen van Europa; zijne snelheid is op vele plaatsen zoo groot, dat alle scheepvaart stroomopwaarts eene onmogelijkheid is; de stoom alleen kan hierin voorzien. Volgens quin, schrijver van een merkwaardig werk over het laatste gedeelte van den Donau en omliggende landen, is zijne snelheid door de ‘IJzeren Poort’ 8 Eng. mijlen in een uur; maar het zal wel duidelijk zijn dat die snelheid zeer veranderlijk is ten gevolge van den hoogeren of lageren stand der rivier. Deze snelheid heeft in latere tijden het bouwen van vaste steenen bruggen beneden Regensburg verhinderd; ook was er nergens eene vaste brug over den Donau beneden Linz, tot men ten laatste het vervaardigen van zulk eene brug voor Buda heeft ondernomen. Er zijn drijvende of gierbruggen te Presburg en te Comorn, en schipbruggen bij Pesth en Peterwardein: beneden de laatste stad bestaat er geene dadelijke communicatie tusschen de twee oevers. In oude tijden was dit echter het geval niet. Digt bij Gladova, bouwde trajanus zijne vermaarde brug, het gedenkwaardigste en merkwaardigste gedenkteeken van het schitterendste tijdvak van het Keizerrijk. Deze groote brug bestond uit 20 of 22 steenen kolommen of hoofden, met houten bogen. De grootste diepte der rivier is hier 18 voet, en de lengte der brug tusschen de pijlers of hoofden, die nog aan iederen oever der rivier overig zijn, bedraagt 3,100 Eng. voet. Maar de breedte der
rivier is niet zoo aanmerkelijk;
| |
| |
murray stelt die op niet meer dan 2,800 voet. Bij Gladova is toch eene der breedste plaatsen van den Donau, en waarschijnlijk koos trajanus juist daarom die plaats om de brug te bouwen, daar de breedte van den stroom wèlgeschikt was om de groote kracht er van te breken. - Wanneer het water zeer laag is, kan men nog de overblijfselen van eenige der pilaren daaronder zien. Dit trotsche werk werd vernield door adrianus, den opvolger van trajanus, opdat de Barbaren de Romeinsche troepen in Dacia niet zouden overrompelen, en zich van de brug bedienen om invallen te doen in het Romeinsche gebied. Toch was het niet adrianus, maar wel aurelianus, die Dacia verliet.
Zoo als wij reeds hebben aangetoond, moet de stoomvaart op den Donau van het grootste belang zijn. De eerste die eene onderneming van dien aard op den Donau daarstelde, was Graaf szechenyi, die, in 1830, eene maatschappij tot dat einde oprigtte, waarvan hij-zelf als directeur optrad. Het Oostenrijksche Gouvernement nam deze zaak spoedig ter harte, vergrootte het plan der maatschappij, schonk haar een charter, waarbij haar, voor den tijd van vijftien jaren, de uitsluitende regten op deze Donau-vaart werden toegestaan (dit charter is later voor vijf-en-twintig jaren verlengd geworden); en gaf haar vrijheid om kosteloos de noodige hoeveelheden steenkool uit de Keizerlijke mijnen van Moldova, aan de oevers der rivier gelegen, te trekken. De eerste stoomboot op den Donau werd in 1830 te Weenen te water gelaten. De maatschappij had in 1839 10 stoomschepen, die de dienst tusschen Presburg en Constantinopel vervulden. Het grootste dier vaartuigen, de Eros geheeten, tusschen Pesth en Drenkova varende, was 173 voet lang, 25 voet breed, en 525 Eng. ton groot. In 1839 werd de reis van Presburg naar Constantinopel in vier gedeelten afgelegd, als: van Presburg op Pesth, van Pesth op Moldova, van Gladova op Galacz en van Galacz tot het doel der reis. Kleine ijzeren booten gaan van Presburg op Weenen. Van Moldova tot Gladova worden passagiers en goederen gewoonlijk over land vervoerd, over den weg op den linker-oever, waarvan wij reeds gesproken hebben, ten einde het gevaar van de ‘IJzeren Poort’ te ontgaan.
De goede uitslag van de Oostenrijksche Stoomboot-Maat- | |
| |
schappij deed in 1836 spoedig eene dergelijke in Beijeren ontstaan; deze had in 1839 twee stoombooten, varende van Regensburg op Passau, of op Linz. De barges of gewone pakbooten op den Donau zijn lompe, platboomde vaartuigen, met ruwe planken bedekt; de vlotten die men er gebruikt, zijn groote lompe fabricatiën; zeilen zal men op den Boven-Donau zelden zien; de vaartuigen worden er alleen met riemen bestuurd. Eene soort van veerschuiten gaan op bepaalde tijden de rivier op tot Ulm; maar boven deze stad bestaat het voornaamste nut van den Donau in het bevorderen der fabrijknijverheid in Wurtenberg en Baden.
Reeds in de achtste eeuw bestond bij karel den Groote het denkbeeld om den Donau en den Rijn aan elkander te verbinden door middel van een kanaal; de overblijfselen van een werk, tot dat doeleinde ondernomen, zijn nog te zien bij Wessenberg. Na een tijdsverloop van meer dan 1000 jaren is zulk eene onderneming eindelijk tot stand gekomen. Het Beijersche Gouvernement heeft daarvan de eer; het Ludwigs-Kanaal, beginnende bij Dietfürth, aan de Altmühl, en eindigende te Bamberg, aan de Main, heeft die vereeniging tot stand gebragt; zoodat het nu mogelijk zou zijn van Amsterdam, over de Zuiderzee, den IJssel op, verder den Rijn tot Mentz, daarna de Main tot Bamberg, door het Ludwigs-Kanaal naar Dietfürth, de Altmühl af in den Donau, en alzoo, die rivier afzakkende, naar de Zwarte Zee te komen. - Een spoorweg van de nabuurschap van Linz, tot aan Budweis, aan de Moldau in Bohemen, vereenigt reeds den Donau met de Elbe; een andere spoorweg van Linz tot Gmünden aan de Traun is reeds geopend; eene derde lijn van Weenen naar Brunen zal weldra komen tot Bochnia en Gallicië, waardoor alsdan de Donau met den Weichsel in vereeniging zal gebragt worden; eene vierde lijn is ondernomen van Weenen tot Raab, de voornaamste graanmarkt in Hongarijë; en het is bekend dat het Oostenrijksche Gouvernement alle moeite heeft aangewend om nog eene vijfde linie van den Donau tot de Adriatische Zee, tot Triëst, tot stand te brengen.
De stoombootvaart op den Donau en de verdere, zoo even genoemde, ondernemingen zullen voorzeker de bronnen van welvaart voor de Oostenrijksche Staten vermeerderen, en tot hunnen vooruitgang krachtig medewerken. Zonder twijfel leidt
| |
| |
er ook alles heen, om de Staten aan den Beneden-Donau in welvaart te doen toenemen. Geen wonder dus dat de handeldrijvende Staten van Europa, en vooral de oeverstaten van den Donau, daarop oplettend zijn. Rusland, Oostenrijk en Turkijë hebben er het meeste onmiddellijk belang bij; maar ook andere Staten - en waarom niet Nederland ook? - kunnen niet anders dan met groote belangstelling de gebeurtenissen nagaan, die in het Oostelijk gedeelte van Europa plaats grijpen. Nog niet zeer lang geleden waren de voortbrengselen der oeverstaten van den Donau, door gebrek aan vervoermiddelen, niet te verkoopen; wat nu reeds in de onderscheidene havens van West-Europa van den Donau aangevoerd wordt, is aanmerkelijk te noemen. Voortbrengselen van akkerbouw en veehoederij zullen hoe langer zoo meer uit die streken kunnen uitgevoerd worden, en daarentegen leveren de Donau-streken immers ook veelvuldige markten op, waar de Westersche handelsvolken, met name Engeland en Nederland, hunne Oost- en West-Indische producten zullen kunnen slijten. Dit zal te meer het geval zijn indien, bij een zoo wenschelijk vredesverdrag, de oorlogvoerende Mogendheden onder andere artikelen er ook een zullen vaststellen, waarbij de vrije vaart op den Donau zal bedongen worden; de Weener Conferentiën van dit jaar hebben er reeds het uitzigt toe geopend.
Zoo als wij hierboven zeiden, moest het Ludwigs-Kanaal voor Duitschland en dus ook voor Nederland eene gemakkelijke gemeenschap met de Donau-landen open stellen; maar tot nog toe zal die waterweg weinig gekozen worden, daar het Kanaal-zelf groote moeijelijkheden oplevert. Er zijn daar vele sluizen noodzakelijk geweest, om het groot verval van water; maar toch weldra zullen de spoorwegen zich in Midden-Europa uitbreiden, en dan heeft Nederland de mogelijkheid van eene spoedige communicatie met die landen.
De belangrijkheid der Donau-vaart is tweezijdig. Ten eerste, zoo als wij reeds zeiden, omdat de Donau-streken gereede markten voor onze koloniale producten geven. Men merke slechts op, dat alleen aan de oevers van den Donau in de vijftig voornaamste plaatsen ruim een millioen inwoners gevonden worden; dat door de bevaarbaarheid der nevenrivieren, het aantal van hen die door de wateren des Donaus in onmiddellijk
| |
| |
verband met ons kunnen komen, meer dan verdubbeld wordt. Ten andere is een groot gedeelte der Donau-landen zeer productief; wij hebben in onze beschrijving van de Donau-Vorstendommen daaromtrent reeds veel medegedeeld; ter aanvulling willen wij er nog het volgende bijvoegen:
Uitvoer uit Galacz, gedurende het tijdperk van 1840 tot 1849, in Eng. quarters.
Jaren. |
Tarwe. |
Maïs. |
Totaal. |
1840 |
230,568 |
189,037 |
419,605 |
1841 |
100,845 |
35,394. |
136,239 |
1842 |
151,675 |
93,531 |
245,206 |
1843 |
107,634 |
140,662 |
248,296 |
1844 |
166,535 |
174,023 |
340,558 |
1845 |
180,032 |
157,101 |
337,133 |
1846 |
110,902 |
336,627 |
447,529 |
1847 |
180,860 |
318,605 |
499,465 |
1848 |
113,605 |
143,727 |
257,332 |
1849 |
169,022 |
248,199 |
417,221 |
makende dit een geheel van 3,348,584 quarters; het quarter op 2,9078 Ned. mud stellende, geeft het in Nederlandsche maat: 324,567 last. In 1849 werden er ook 62,113 qrs. rogge uitgevoerd. In 1847 werd de geheele waarde van uitvoer te Galacz op 775,532 £ of 9,106,384 gulden geschat. Gedurende dat jaar verlieten 662 geladen schepen de haven. En toch is Galacz nog niet de voornaamste plaats van uitvoerhandel aan den Donau, Ibraïl of Brahilow, had in 1847 en 1849 nog meer dan het dubbele van Galacz. In hagemeister's wèl bekend werk over den handel op de Zwarte Zee vindt men dat Brahilow in 1847 tot 1,310,485 qrs., en in 1849 eene hoeveelheid van 1,005,240 qrs. uitvoerde. Veel merkwaardigs is, behalve bij hagemeister, over den groothandel aan den Donau te vinden in cunningham, On the Trade of the Danube. - Het Handboek van murray geeft den reiziger langs of op den Donau zeer vele merkwaardigheden; terwijl het werk van quin, Steam-Navigation on the Danube, ook in het Nederduitsch vertaald, vele wetenswaardige bijzonderheden over den Beneden-Donau en de Vorstendommen oplevert. |
|