| |
De kunst om rijk te blijven.
Door J. Brand.
I.
In den zomer van 1819 was voor het bekende logement ‘de Geleerde Man’, aan den straatweg bij Bennebroek, een reisgezelschap afgestapt, bestaande uit den Heer en Mevrouw van woeringen en hunne twee zonen. De Heer van woeringen was omstreeks vijftig jaren, en zijn voorkomen
| |
| |
deed hem terstond kennen als een Hollander van den ouden stempel. Deftigheid en gulhartige rondheid waren op zijn gelaat geteekend, en wie hem aanschouwde voelde onwillekeurig zekeren eerbied voor den ernstigen man. Dat verdiende hij ook ten volle. Uit een oud, hoewel niet adellijk geslacht van Amsterdam gesproten, had hij zich steeds een waardig opvolger betoond van zijne verdienstelijke voorouders, die, in weerwil van de vele rampen des vaderlands, waaronder ook zij dikwerf zwaar geleden hadden, toch immer aan al hunne verpligtingen waren blijven voldoen, en door een echten koopmansgeest, gepaard aan vlijt en spaarzaamheid, langzamerhand waren opgeklommen tot den staat van fortuin en aanzien, welke hen onder de aanzienlijke kooplieden van Amsterdam eene voorname plaats had gegeven. Het is genoeg bekend dat in die wereldstad de vooronders van een groot gedeelte der aanzienlijken oorspronkelijk tot den kleinhandel hebben behoord. Hoe 't mogelijk was, dat, in het verloop der jaren, de afstammelingen van eenvoudige, onbemiddelde, maar nijvere burgers van lieverlede, en meer en meer, tot aanzien konden geraken, is, behalven aan vlijt, eerlijkheid en gelukkige ondernemingen, vooral toe te schrijven aan eene kunst, die vóór dezen onder de Amsterdamsche burgers algemeen bekend was, en ook algemeen werd beoefend. Die kunst was ‘de kunst om rijk te blijven’. In het eerst mag dit wat vreemd voorkomen; maar het is toch zoo. Rijk te worden is bij de grilligheid der fortuin minder moeijelijk dan om verkregen rijkdommen zóó aan te wenden dat men ze behoudt. Dat dit laatste minder gemakkelijk is blijkt duidelijk genoeg in den tegenwoordigen tijd, waarin de uitoefening dier houdkunst niet zoo algemeen wordt verstaan en beoefend als vóór dezen. Wat in ons verhaal volgt, zal dat welligt eenigzins duidelijker maken.
De Heer van woeringen was een dier mannen van den ouden tijd, die van zijne vaderen de kunst om rijk te blijven als ware 't had overgeërfd. Hij woonde in de hoofdstad op het beste gedeelte der Keizersgracht, in een deftig huis, maar dat toch veeleer aan eenen burger-rentenier, dan aan een der zuilen van Amstels beurs deed denken. Op den ouderdom van zes-en-twintig jaren was hij in het huwelijk getreden met Mejufvrouw elizabeth van dorp, vier jaren jonger dan hij; eene type van de Hollandsche schoonheid; dus meer forsch dan
| |
| |
fijn gevormd; meer rond en hartelijk dan uiterlijk gepolijst; zonder onkundig te mogen heeten, toch meer huishoudster dan savante, en wie men 't terstond kon aanzien dat zij eene liefhebbende gade, trouwe moeder en zorgvuldige huisvrouw zou zijn, die haren heer en gemaal - zoo sprak men vóór dezen in Holland nog - getrouw zou bijstaan in het uitoefenen der nuttige kunst waarvan hij en zijne voorzaten zulke gelukkige proeven hadden gegeven. Zij-zelve was de dochter eens Rotterdamschen koopmans, die óók met zijne gade en gelijk ook zijne en hare voorouders dezelfde kunst had beoefend, maar tijdens den oorlog met Engeland, in het laatste gedeelte der vorige eeuw, te veel slagen had gehad om met de van woeringen's gelijken tred te blijven houden. De oude Heer van woeringen, een handelsvriend van den ouden van dorp, had daarin evenwel geene reden gevonden om het huwelijk der jonge lieden tegen te werken, daar hij, volgens de oud-Hollandsche denkwijze, meende dat de schoonste huwelijksgift eener jonge vrouw juist in die gaven ligt welke Mejufvrouw van dorp in zoo ruime mate bezat. - Den Heer van woeringen was het gelukt gedurende de jaren van overheersching en rampspoed die het vaderland later getroffen hebben, zijn huis op den ouden voet te handhaven, en zijn kapitaal, althans voor het grootste gedeelte, te behouden, toen de gelukkige omwenteling van 1813, met de bevrijding des Lands, ook de bevrijding der lang gekluisterde handel en zeevaart bewerkte. Met vernieuwden ijver werden die heropende zilvermijnen van volkswelvaart nu weder door den ervaren handelstand ontgonnen, en ook hij nam daar krachtdadig deel aan, en wèlberekende ondernemingen gaven hem en zijner gade de voldoening, geleden verliezen niet alleen vergoed, maar hun vermogen zelfs veel grooter te zien dan 't in vroegere dagen van voorspoed nog
geweest was. Het huwelijk dezer brave echtelingen was met twee zonen gezegend, waarvan de oudste, willem, nu bijkans drie-en-twintig jaren, en de jongere, frederik, een-en-twintig jaren oud was. Beide de jongelingen waren gelukkig ontwikkeld, en hunne ouders volkomen waard. De opvoeding door beiden genoten, had in hunne harten de zaden gestrooid van gestrenge eerlijkheid en verlichte Godsvrucht. Intusschen had willem's karakter meer vastheid, terwijl frederik meer prikkelbaar van gestel, levendiger van
| |
| |
aard en ligter te vervoeren was. De noodige bekwaamheden in velerlei vakken van wetenschap en kunst hadden zij verkregen, en nu waren zij aan dat gewigtig tijdpunt gekomen, waarin eene bepaalde rigting aan het leven moest gegeven worden. Wel waren zij, reeds sedert hun zestiende jaar, als volontair op voorname handelskantoren werkzaam geweest; maar de Heer van woeringen was van het denkbeeld doordrongen, dat de ontwikkeling niet geheel onder het ouderlijke dak kan gegeven worden, en had daarom besloten hen naar andere oorden te doen vertrekken, om daar eenige jaren te verblijven, meer ondervinding op te doen, en vooral meer zelfstandigheid te verkrijgen, dan die jonge lieden bezitten welke nimmer de grenzen van hun gewest overschreden hebben. Dit was de oorzaak van de komst der familie van woeringen te Bennebroek.
Willem en frederik zouden vooreerst naar Rotterdam gaan, waar de eerste, door tusschenkomst van hunnen oom van dorp, gelegenheid zou vinden om het handelsleven ook in die aanzienlijke koopstad te leeren kennen; terwijl frederik, na een kort oponthoud aldaar, zijne reis tot Antwerpen zou voortzetten, om eenigen tijd aldáár te verblijven. De liefhebbende ouders zouden voor het eerst hunne zoo innig beminde zonen voor een geruimen tijd het ouderlijke huis zien verlaten, en hadden besloten om hen ten minste een eind wegs uitgeleide te doen. De oude Heer had dit in verband gebragt met eene zomersche uitspanning, die geheel in de oud-Amsterdamsche gewoonte lag. Het was voorheen onder de burgers geen zoo algemeen gebruik zich gedurende den zomer uit de stad te verwijderen; slechts enkelen veroorloofden zich zulk eene weelde; het grootste gedeelte bleef de stad bewonen, en nam slechts nu en dan een uitstapje, hetwelk gewoonlijk en famille geschiedde, en waartoe de plannen dan een geruimen tijd aan het huisgezin stof tot gesprekken en overwegingen gaven. De Heer van woeringen had zeer wel een buitenverblijf kunnen nahouden; maar getrouw aan zijnen stelregel: ‘dat men niet alleen de tering naar de nering moet zetten, maar de tering veeleer beneden de nering moet houden’, had hij steeds het voorbeeld zijner vaderen gevolgd, en vergastte hij zich-zelven en de zijnen slechts nu en dan op eene ontspanning, die na het genot allen wederom nieuwen lust tot arbeiden gaf. Dat
| |
| |
was één der geheimen van die kunst om rijk te blijven, welke de oud-Nederlanders zoo goed verstonden. Wij onderzoeken liever niet of die kunst, althans in dit opzigt, tegenwoordig niet te min wordt beoefend.
Het gemakkelijke rijtuig, met twee Friesche paarden bespannen, rolde in den morgen van het vertrek naar Flora's lusthof, het bloemenkweekend Haarlem. De gedachte aan een paar genoegelijke dagen nabij die stad in de vrije Natuur door te brengen, had bij allen het smartelijke der scheiding eenigzins op den achtergrond gedrongen; de jonge lieden blikten vol levenslust de toekomst te gemoet; des vaders ernst, die zich nimmer verloochende, gelijk hij ook nimmer tot stroefheid overging, stemde hen echter tot kalmte. Alleen had de opmerkzame beschouwer op het gelaat der moeder eenen blijvenden trek van onrust kunnen bespeuren; eene onrust, die wij ligt verklaren kunnen, nu wij weten dat zij den volgenden dag hare kinderen voor langen tijd vaarwel zoude zeggen. - Onder aangename gesprekken was de familie te Haarlem aangekomen, en, als ware Amsterdammers, verlustigden ouders en kinderen zich nu met eene fiksche wandeling door den Haarlemmer-Hout, waar de Heer van woeringen aanleiding in overvloed vond om zijne zonen opmerkzaam te maken op de bijzondere natuurschoonheden, welke een verblijf te Haarlem zoo zeer veraangenamen. Dat Bloemendaal en de duinen niet vergeten werden, behoeven wij niet te zeggen, en evenmin dat de reizigers een groot genot smaakten, toen zij van Zomerzorgs duin het prachtige tooneel aanschouwden, dat, vooral bij den op- en ondergang der zon, van dáár Haarlems omstreken den niet ongevoeligen beschouwer aanbieden. Brengt, waarde landgenooten! den vreemdeling dien ge tot gast krijgt naar dit en andere soortgelijke punten in ons te weinig door hen gewaardeerd land; bij het zien van den indruk dien het tafereel onzer heerlijke landouwen en van onzen aangenamen hemel op hen maakt, zult gij u gelukkig gevoelen, en de onkunde beschamen, die zonder onderzoek de schoonheden van onze gewesten versmaadt.
Als de Amsterdammer voor weinige dagen Haarlem bezoekt, kunt gij wel zeker zijn dat hij niet veel later dan het uur van zons-opgang reeds eene sigaar rookt onder het frissche lommer. Zoo deed ook de Heer van woeringen met zijne beide
| |
| |
zonen. Van deze morgenwandeling maakte de eerste gebruik om zijnen jongens vaderlijken raad te geven, of liever nog eens datgene te herhalen wat hij hun van der jeugd af had ingeprent, maar gemeend had, met de noodige uitbreiding, hun vóór de afreize nog eens op 't hart te moeten drukken. Wij zouden dit belangrijke gesprek in zijn geheel kunnen mededeelen, maar dan ligt te veel van het geduld onzer lezers vergen; doch enkele trekken er uit zullen wij trachten aan te duiden. De raadgevingen van den ouden Heer kwamen hierop neder: ‘Hebt God voor oogen bij al wat gij doet.’ - ‘Bewaart en raadpleegt in alles de achting voor u-zelven; dat is het zekerste middel om u tegen uitspatting en niet loffelijke daden en bedrijven te beveiligen.’ - ‘Neemt nimmer een besluit in oogenblikken van drift of opgewondenheid.’ - ‘Beschouwt de menschen niet van de zwartste zijde; maar laat u ook nooit door hun uiterlijke innemen, zonder bekendheid met hunne innerlijke waarde.’ - ‘Houdt u overal, zoo veel mogelijk, aan onze vaderlandsche zeden en gewoonten.’ - ‘Laat de gierigheid u nimmer beheerschen; maar zorgt ook, nimmer zoo veel uit te geven als gij kunt.’ - ‘Weest kalm in voorspoed en in tegenspoed.’ - ‘Uw woord zij uw zegel; geeft 't nimmer dan na rijp beraad.’ - ‘Houdt uw crediet in eere, door de getrouwe naleving van beloften en verbindtenissen; tusschen uw woord en handschrift kenne de wereld geen verschil.’ - Van dien aard waren de lessen welke de vader zijnen zonen onder aangename vormen poogde in te prenten, en zij werden met groote oplettendheid door hen ontvangen. - Het overige van den dag werd gewijd aan het genot dat de Natuur oplevert in de fraaije omstreken van Bennebroek, waar wij het reisgezelschap aantroffen. Daar verlustigden zij zich in veelvoudig schoons, en 't gebruik van een wèlvoorzien afscheidsmaal, tot
het uur van scheiden was gekomen. De diligence wachtte reeds aan ‘de Geleerde Man’, en de twee jonge lieden zeiden, onder de zegenwenschen des vaders en de tranen der moeder hunnen ouders vaarwel, en zetteden hunne reize voort. Uit het vervolg van dit verhaal zullen wij vernemen wat er van willem en frederik geworden is.
| |
| |
| |
II.
Wij zijn in het midden des zomers van 1830. De Hollandsche tuinen stonden in volle pracht, en vele van Amstels ingezetenen hadden ‘de dompige stad’, zoo als Amsterdam maar al te dikwijls genoemd wordt, voor ruimer lucht verwisseld. Niet alleen de patriciërs en milionnairs hadden haar verlaten om zich op hunne buitenplaatsen te verlustigen; ook zij die te regt onder de gegoeden der stad gerekend werden, zonder juist tot den hoogsten stand te behooren, waren veelal naar buiten, en ook honderden uit den zoogenaamden fatsoenlijken middelstand hadden ten minste hier of daar hunne optrekjes. Zoo is 't nog heden: geen wonder dus dat des zomers de voornaamste grachten der stad een bijna doodsch aanzien bekomen. Wij zouden onze lezers nu het land kunnen rondvoeren, om hun in Gelderland, het Gooiland, en Utrechts en Haarlems fraaije dreven en omstreken, de reden daarvan aan te toonen; maar wie is nog zoo weinig met onze tegenwoordige zeden en gewoonten bekend, dat hij 't gezegde niet buitendien voor waarheid zal houden? - Wij verplaatsen ons daarom maar alleen naar eene der schoone villa's tusschen Hillegom en de Beverwijk gelegen. Dat wij zulk eene groote uitgestrektheid noemen, heeft zijne bijzondere redenen; want noemden wij een meer bepaald gedeelte van dit schoonste deel van ons gewest, het zoude ons dan niet mogelijk zijn den schijn te weren, als of wij de geheimen van eene nog bestaande familie wilden ontsluijeren, en dat zij verre.
Op eene dier bekoorlijke buitenplaatsen ontmoeten wij den Heer frederik van woeringen; sedert een tweetal jaren was hij daar eigenaar van geworden, en zoo even, 't was een vrijdag namiddag, was hij uit Amsterdam gekomen, vergezeld van eenen vriend, den Heer de tournon; zoo als zijn naam reeds doet vermoeden, een Franschman, en zoo als wij behooren te vermelden, Parijzenaar: een man van aanzien en vervuld met die hoffelijkheid door welke vooral de beschaafden onder zijne landgenooten zich gewoonlijk onderscheiden. De Heer de tournon werd door Mevrouw van woeringen met de uiterste wellevendheid ontvangen, en als een zeer gewenschte gast op ‘Buitenrust’ welkom geheeten; hij beantwoordde die verwelkoming met de gewone ontschuldiging, dat de Heer van
| |
| |
woeringen zich zou moeten verantwoorden over de moeite welke hij als gastvriend kwam veroorzaken; hetgeen natuurlijkerwijze door Mevrouw beantwoord werd met de verontschuldiging: dat het landelijk verblijf niet die gemakken zou opleveren waaraan men in de stad is gewoon geraakt. Dit geeft ons aanleiding om eens in het ronde te blikken, en te zien wat er dan wel aan geriefelijkheden en gemakken die onontbeerlijk geworden zijn, moge ontbreken. - Wij durven het uiterlijke der woning niet beschrijven; want dan zouden wij weêr gevaar loopen de aandacht bij eene der bestaande huizingen te bepalen. Zonder juist onder de trotsche gebouwen gerangschikt te kunnen worden, was het heerenhuis op ‘Buitenrust’ dien naam ten volle waard. De onderste verdieping of het gelijkvloers was door eene breede vestibule in twee gedeelten gescheiden; deze liep door tot eene deur met gekleurde glasruiten, door welke men een aangenaam gezigt had op het park, dat in den Engelschen smaak was aangelegd; aan de eene zijde omsloten door lommerrijke wandeldreven, die zich als diep bosch vertoonden, terwijl aan den anderen kant het vergezigt zich uitstrekte over grasrijke weiden, en in 't verschiet op den duinkant rustte, welks helder wit zand, met donkerkleurig schaarhout afgewisseld, eene schilderachtige vertooning maakte. De vertrekken aan de linkerzijde waren voor het dagelijksch gebruik ingerigt, terwijl de andere vleugel bestond uit een viertal vertrekken, waarvan het eerste tot receptie-, en het daarachter zijnde tot eetzaal diende, en met geheel openslaande vensterdeuren toegang verleende tot de zich aan dat gedeelte van den achtergevel vertoonende veranda. De nevenvertrekken waren eene boekenkamer en eene billardkamer, en hadden eene dadelijke gemeenschap met de receptie- en de eetzaal, die groot genoeg waren om alle denkbeeld van bekrompenheid te weren, en ook niet zoo groot om voor een klein aantal gasten kolossaal te schijnen. De eerste
verdieping bevatte enkel slaapvertrekken, en was zoodanig geschikt dat alles strekte om 't verblijf ook hier voor huisgenooten en gasten vrij en genoegelijk te maken. Deze aangename woning was zonder steedsche pracht, maar toch zoo gemeubeld dat men er overal het ware comfort kon vinden, en bewijzen zag dat de bewoners niet jaarlijks eene verhuispartij hadden te houden, als zij voor eenige maanden
| |
| |
naar buiten kwamen. Wat er was behoorde buiten, maar zou, hoe voldoende ook, in de salons der steden niet gevoegd hebben. Dat er nevengebouwen en daaronder eene stalling, en hetgeen er bij behoort, gevonden werden, behoeft wel niet gezegd te worden. - De bewoners van dit buitenverblijf moesten wel, naar den schijn ten minste, in zeer gelukkige omstandigheden verkeeren; de ongekunstelde en heusche toon waarop de Heer de tournon door Mijnheer en Mevrouw van woeringen ontvangen werd, de geheele levenswijze op ‘Buitenrust’ zouden dit te meer moeten doen denken, en toch ontbrak er op dit bekoorlijke verblijf iets aan de ware vreugde des levens, dat echter voor den gewonen bezoeker volstrekt verborgen bleef. Om dit duidelijk te maken, zullen wij een kort verhaal geven van den levensloop van den Heer frederik van woeringen, sedert hij in 1819 het ouderlijke huis verlaten had, om zich in het bloeijende Antwerpen voor zijn beroep verder te bekwamen. Wij zullen daarbij tevens gelegenheid hebben om iets te vermelden aangaande zijnen ons reeds bekenden vader en diens oudsten zoon willem.
Frederik, door zijne waardige ouders aan eene wel deftige, maar toch hoogst eenvoudige levenswijze gewend, was te Antwerpen op een groot handelskantoor gekomen, dat vooral betrekkingen had in Noord-Amerika en Frankrijk. Hoe veel wij, Noord-Nederlanders, reeds van onze Fransche naburen in gewoonten en zeden overgenomen hadden, toch was het Fransche element bij ons nog niet zoo doorgedrongen als bij onze Belgische broeders; Brussel en Antwerpen, het is bekend, zijn, vooral in de hoogere kringen, geheel Fransch. Het kon dus ook niet anders of frederik moest een merkbaar onderscheid vinden tusschen de levenswijze te Antwerpen, en die welke hij gewoon was te Amsterdam te volgen. Jong als hij was, slechts een-en-twintig jaren oud, verloor hij, door een driejarig verblijf in Zuid-Nederland, spoedig het meer Hollandsche in zijne vormen en manieren. In uitspattingen echter verviel hij niet; wij hebben de zedelijkheid onzer vroegere landgenooten genoeg leeren kennen, om te weten dat niet elke invloed daar juist ten kwade behoeft te werken. Zoo is 't ook in Frankrijk, en frederik bleef dezelfde, ook in
| |
| |
weerwil van zijnen omgang met de vele Fransche kooplieden met wie hij dagelijks meer in aanraking kwam. Door zijne kunde, vlijt en eerlijkheid won hij spoedig het vertrouwen zijner chefs, en toonde zich dat bij voortduring zoo waardig, dat zij hem verkozen om eene reize naar Hâvre de Grace, Rouaan en Parijs te doen tot het regelen van belangrijke zaken, over welke het Antwerpsche huis met eenige handelhuizen in die drie steden in geschil was geraakt. Deze reis ontwikkelde in frederik nog meer den smaak voor het uitheemsche, maar verwierf hem ook nog meer het vertrouwen zijner chefs; zoodat hem, in het vierde jaar van zijn verblijf te Antwerpen, met hetzelfde doel eene reize werd opgedragen naar Nieuw-York en Philadelphia; waardoor hij voor zich ook in de gelegenheid kwam om den Amerikaanschen handel van nabij te leeren kennen. Wie weet niet hoe kolossaal die is, en hoe daar alles in het groot wordt gedreven? Van zoo aanzienlijke handels-operatiën had frederik tot dus verre geen begrip gehad; en dit werkte zoodanig op zijn levendigen geest, dat reeds te Nieuw-York het voornemen in hem ontstond om, teruggekeerd in zijn vaderland, ook dáár het voorbeeld te geven van dien stouten ondernemingsgeest, dien hij in de Noord-Amerikaansche kooplieden bewonderde. Hierbij kwam de heimelijke zucht om dan de meer prachtige levenswijze, die hem in België en Frankrijk had aangetrokken, ook in zijn huis in te voeren; waartoe hem die groote ondernemingen, zoo dacht bij, de middelen zouden verschaffen. Door dat alles was frederik, toen hij na een zevenjarig afzijn, te Amsterdam terugkwam, geheel vervreemd van die voorouderlijke denkbeelden waarop zijn vader zoo zeer gesteld was. - Gedurende de afwezigheid van frederik was willem van woeringen meermalen in de gelegenheid geweest om het ouderlijke huis te bezoeken. Te Rotterdam, waar hij als zoon
was opgenomen bij zijnen oom van dorp, die in leefen denkwijze een Hollander was van den echten stempel, en, zonder bekrompen in zijne middelen te zijn, toch geene rijke inkomsten bezat, had hij bijna het ouderlijke huis teruggevonden. Hij had er ook 't geluk op een der meest solide handelskantoren te zijn, en de lessen zijns vaders werden dus te Rotterdam voor hem als ware 't in voorbeelden veranderd, en zoo werd hij dan ook spoedig in geheel zijn denken
| |
| |
en doen, het evenbeeld van dien waardigen voorganger. Na drie jaren als bediende gewerkt te hebben, werd hij deelgenoot in de zaken van zijnen patroon, in wiens dochter hij ook eene gade vond naar de keuze van zijn hart. Aldus was willem reeds eenige jaren lang een algemeen geacht en gezeten koopman te Rotterdam, toen zijn jongere broeder, gelijk wij verhaald hebben, in de ouderlijke woning terugkwam.
De eerste dagen na zijne te huis komst werden aan de vreugde des wederziens gewijd; maar ernstiger zaken volgden spoedig. - De oude Heer van woeringen gaf den wensch te kennen dat frederik deelgenoot in zijne zaken zou worden. Zonder den last der jaren nog te gevoelen, begon hij wel eens naar wat meer rust te wenschen. - Onze lezers zullen ook van zelf wel begrijpen, dat er gedurende de zeven verloopen jaren tusschen vader en zoon eene voortdurende briefwisseling had bestaan, en dat die briefwisseling den ouden Heer niet altijd genoegelijke uren kan hebben verschaft. De vooringenomenheid van frederik met hetgeen hij in het buitenland gezien had, straalde in zijne brieven te duidelijk door om den bedachtzamen vader niet eenige ongerustheid te baren; maar deze hoopte steeds dat zijn zoon, eenmaal te Amsterdam teruggekeerd, de vaderlijke inzigten weder zou volgen, en het was daarom dat hij 't te meer noodzakelijk achtte om hem geheel aan zich te verbinden; liever dan hem op eigene wieken te laten drijven. In den aanvang ging alles wèl: de oude man bewonderde zelfs de uitgebreide handelskennis die zijn zoon had opgedaan, en zag met genoegen hoe frederik aan de beurs eene vraagbaak was van vele andere kooplieden, en ieders achting en vertrouwen verwierf. Maar langzamerhand ontwikkelde frederik zijne aangenomen theoriën en wilde die in praktijk brengen. Hierdoor ontstonden de eerste oneenigheden tusschen vader en zoon. De vader wilde zich in den handel steeds aan den regel houden dien hij altijd gevolgd had, van nimmer juist zulke groote ondernemingen te wagen, als zijn vermogen hem wel toeliet te doen. Dáárdoor was hij steeds bij verliezen, waaraan elke handelaar blootstaat, dezelfde gebleven. Slechts spaarzaam en met weerzin gaf hij aan den wensch van zijnen zoon toe, maar toen een paar meer gewaagde speculatiën gelukkig waren afgeloopen,
| |
| |
werd deze nog meer in zijne denkbeelden versterkt, en drong nu dagelijks bij zijnen vader nog sterker aan om zich in allerlei, meestal kolossale ondernemingen te begeven. Na een tweetal jaren had dit eene scheiding ten gevolge, die nog bevorderd werd door de verkeering welke frederik had aangegaan met de dochter van een aanzienlijken regtsgeleerde, wiens levenswijze ingerigt was naar den Franschen smaak. De oude Heer vereffende zijne zaken, om zijne overige dagen in rust door te brengen. Frederik trad in den echt, en van toen af ontwikkelde hij al die talenten en neigingen welke hij in andere landen had opgedaan. De firma van woeringen en zoon genoot het onbepaaldste vertrouwen, en frederik vond dus ook dáárin gelegenheid om de uitgebreidste zaken te drijven. Zijne huishouding hield daarmede gelijken tred; weldra was er alles zoodanig ingerigt als hij dat gewenscht had; zijne groote winsten stelden hem in staat om in hare veelvuldige behoeften te voorzien: hij werd onder de rijksten der stad genoemd, en wij vinden hem in dien schijnbaar voorspoedigen staat op zijn buitenverblijf.
Schijnbaar, zeggen wij. Het was zeker dat frederik de kunst verstond om rijkdommen te verzamelen; maar verstond hij ook de kunst om die te behouden?
| |
III.
Toen de oude van woeringen de zaken geheel aan zijnen zoon overgaf, had hij dezen een kapitaal verstrekt aanzienlijk genoeg, om, wanneer hij met overleg voortging, onder den invloed van het gevestigde, onbepaalde crediet der firma en van zijne ongemeene handelskennis, het huis niet alleen in eere te houden, maar nog in aanzien te verheffen. Dat de oudere broeder aanspraak had op een even groot gedeelte van de fortuin des vaders, en ook deze een vrij aanzienlijk kapitaal behoefde om overeenkomstig zijnen staat te blijven leven, is duidelijk; maar het wordt daardoor ook duidelijk dat frederik tijdens zijn huwelijk nog niet geteld kon worden onder de rijkste kooplieden van Amsterdam. Evenwel, bekend met de handelwijze der Amerikanen, die er zich op verstaan om met een betrekkelijk gering kapitaal en een groot
| |
| |
erediet eene bijna ongeloofelijke uitbreiding aan hunne ondernemingen te geven, had hij van zijne wetenschap partij getrokken, en gedurende de eerste vier jaren van zijnen handel was hem alles medegeloopen. Op deze wijze gelukte 't hem zijn kapitaal te verdubbelen; maar ook de ontzettende bezwaren van zulk eenen handel bleven niet uit. Nu volgden er zorgen en moeijelijkheden. Daarbij wilde frederik ook aan zijne zucht om in de hoofdstad te schitteren onbekrompen voldoen, en hij zag zelfs daarin een geschikt middel om het crediet van zijn huis nog meer uit te breiden; zoodat, naar mate zijne operatiën grooter en veelvuldiger werden, hij ook meer en meer in zijne levenswijze met de rijkste particulieren der hoofdstad wedijverde. Van stap tot stap was hij op die wijze geheel afgeweken van den weg zijns vaders, en op dien geraakt welken door dezulken bewandeld wordt die voor de toekomst geene vreeze schijnen te hebben. Wij zullen ons niet vermeten over den tegenwoordigen toestand onzer maatschappij te oordeelen; maar menig naauwlettend beschouwer heeft het gezegd, en misschien is het niet geheel onwaar, dat tegenwoordig voor een groot gedeelte de toestand der individuën meer schijn is dan wezenlijkheid, en dat dit het gevolg is van eene gevaarlijke zucht, in elken stand, om zich met een hoogeren stand gelijk te stellen. Wat daarvan verder het gevolg moet zijn, kan het voorbeeld van frederik van woeringen ons doen kennen.
De Heer de tournon, dien wij op ‘Buitenrust’ zagen inleiden, was één der vrienden die frederik te Parijs had leeren kennen, en een der chefs van het groote handelhuis frères de tournon & cie, dat aldaar een uitgebreiden wisselhandel dreef. Bijzondere aangelegenheden hadden den Heer de tournon naar Amsterdam doen komen, en aan de beurs had hij zijnen ouden vriend van woeringen ontmoet, en diens gulle uitnoodiging om een paar dagen met hem op zijn buitengoed door te brengen, met genoegen aangenomen. - Wie het buitenland bezocht heeft, en daar in den kring van familiën is ontvangen, en dan weet hoe gasten, vooral vreemden, in de huizen van ónze aanzienlijken ontvangen worden, zal er zich niet over verwonderen dat de Heer de tournon met verrukking sprak over 't hem te beurt gevallen onthaal.
| |
| |
De tournon vormde zich dan ook een hoog denkbeeld van het vermogen zijns gastheers, en van woeringen, die er steeds op uit was om zijne zaken en betrekkingen uit te breiden, maakte van deze gelegenheid gebruik om ook met het geaccrediteerde Parijzer handelhuis zaken te doen. De dagen welke de tournon op ‘Buitenrust’ doorbragt, vertoonden hem den eigenaar in al den luister van rijkdom en smaak; frederik wilde ook in alles zijnen gast doen gevoelen dat de Hollander zijn vaderland niet behoeft te verlaten om de genietingen te smaken van vermogen en goeden toon, bien-aise en élégance, of wat anders in de groote wereld beteekenis of waarde heeft. Dat kon frederik toen, want hij had de daartoe noodige inkomsten weten te verkrijgen; doch dáártoe had hij ook alle zeilen moeten bijzetten, en het kostte hem pijnlijke inspanningen om vol te houden zoo als hij begonnen was. Zijne fortuin was te vergelijken bij een groot en sierlijk gebouw, dat op geene stevige grondslagen rust; en hij moest wel vreezen dat het te eeniger tijd door een hevigen stoot konde instorten. Om dat te verhoeden knoopte hij de eene onderneming aan de andere, en het was als of zijne gelukster nog helderder zou gaan schitteren, zoo goed liepen allen tot dus verre voor hem af. Met den Heer de tournon, en door dezen ook met andere voorname Fransche huizen, kon van woeringen belangrijker zaken doen en nog hooger stijgen; maar eene onderneming door de tournon voorgeslagen eischte veel grooter kapitaal, dan hij los had. Reeds meermalen had hij te vergeefs getracht zijnen broeder willem over te halen om in sommige zaken zijn deelgenoot te zijn; nu echter had willem van woeringen juist over eene vrij aanzienlijke som te beschikken, en dat
deed hem gehoor geven aan 't aanzoek zijns broeders. Ook hij was koopman, en had ondernemingsgeest genoeg, om, wanneer zaken hem voordeel beloofden, niet achterlijk te blijven. De onderneming had alzoo plaats, maar was het begin van ongelukken, die den volslagen ondergang van frederik van woeringen ten gevolge hadden. De oorzaak daarvan zat niet in de zaak zelve, maar in onvoorziene omstandigheden. Het jaar 1830, de Fransche omwenteling, en al wat daaruit voor Europa, en inzonderheid voor Nederland, ontsproot, deed de best gegronde huizen schudden, maar
| |
| |
vooral de zoodanigen instorten die hoog opgetrokken waren, doch geene stevige grondslagen hadden. Met vele anderen was het huis frères de tournon & cie. dadelijk genoodzaakt zijne betalingen te schorsen; met groote moeite weêrstond de firma van woeringen en zoon dien schok; en er moesten allerlei hagchelijke maatregelen genomen worden om het huis nog staande te houden; maar het eene ongeluk volgde het andere: de overige Fransche huizen, waarmede 't in aanraking gekomen was, vielen, het eene voor, 't andere na, en nu kwamen de slagen onverpoosd op het Amsterdamsche handelhuis neder; zijn crediet werd geschokt, en eer 1830 ten einde was bewezen de daadzaken ten volle, dat de overspanning van frederik van woeringen wèl geschikt was geweest om hem een tijd lang te doen schitteren; maar dat de verstandiger handelwijze van zijnen broeder willem verreweg de voorkeur verdiende. Deze leed bij de onderneming wel een zwaar verlies, maar was rijk genoeg om dat verlies te dragen, en kon, zonder grootspraak, zeggen, dat hij wat minder bezat dan vóór dertig, maar toch dezelfde kon blijven. Frederik, daarentegen, liep gevaar van armoede niet alleen, maar ook van schande. Voor beiden bleef hij alleen bewaard door zijnen ouden vader, die liever bijkans geheel zijn vermogen afstond, dan te gedoogen dat zijn naam, die zoo lang ter beurze met eere bekend was geweest, nu geschandvlekt zoude worden; al ware 't ook niet door zijn toedoen, maar alleen door de overdrijving en hoogmoed van een onberaden zoon. De zaken werden dus in eere vereffend; maar frederik had het verdriet zijne ouders in bekrompen omstandigheden te hebben verplaatst, en moest zich de vernedering getroosten van zijne huishouding te brengen op een hoogst eenvoudigen, burgerlijken voet, en aldus voor de wereld tot een
toonbeeld te strekken van de waarheid der stellingen: ‘dat het beter is de tering beneden de nering te zetten, dan zijnen staat zoo hoog op te voeren als de oogenblikkelijke gunst der fortuin dat gedoogt’; en ‘dat de kunst om rijkdommen te verwerven, nog niet half zoo groot is als die om verworven rijkdommen te behouden’. |
|