| |
De treurzang van David over den dood van Saul en Jonathan.
(Eene bijdrage.)
Onder de voortreffelijkste voortbrengselen van Hebreeuwsche dichtkunst behoort ook de treurzang van david over den dood van saul en jonathan. Ik zal trachten de schoonheid van dat lied eenigzins in het licht te plaatsen.
Eerst wil ik de aanleiding tot het vervaardigen van den treurzang verhalen, en vervolgens het lied zelf voordragen, zoo als 't, mijns inziens, moet vertaald worden, terwijl ik er hier en daar de noodige ophelderingen zal bijvoegen.
De geschiedenis van het tijdperk der Rigteren eindigt met de woorden: ‘En in die dagen was er geen Koning in Israël. Een iegelijk deed wat goed was in zijne oogen’. Korter en krachtiger kon moeijelijk uitgedrukt worden, door welke verwarring het Israëlietische volk van jozua tot saul werd in het ongeluk gestort. Voor redelijke vrijheid, onder het bestuur van den Hoogepriester, die de Wet van mozes toepaste, was het nog niet rijp; de vrijheid sloeg over in losbandigheid; de verschillende stammen beschouwden elkander schier als vreemd; vaak ontstond er verdeeldheid en burgeroorlog; het regt werd niet gehandhaafd en het volk strekte maar al te dikwijls ten buit aan zijne naburen. Geen wonder, dat deze toestand eindelijk het verlangen naar eene betere burgerlijke inrigting, naar een krachtig middelpunt, naar eenen Koning
| |
| |
deed ontstaan. Hoezeer de grijze Profeet samuël van oordeel was, dat een Koning eigenlijk in de Israëlietische Staatsinrigting niet te huis behoorde, en het volk waarschuwde, dat de vereeniging van zoo veel magt in de hand van één persoon ligtelijk dwingelandij kon ten gevolge hebben, zag hij zich echter genoodzaakt aan de begeerte des volks toe te geven, en koos hun eenen Koning in den persoon van saul, uit den Stam van benjamin. Toen de keuze geschied was, werd de Koning door de heilige zalving ingewijd, dat is, op zijn hoofd werd, als op een altaar, heilige olie geplengd, waardoor hij onder de onmiddellijke bescherming van jehova gesteld en als zoodanig onschendbaar gemaakt werd. De voorname bezigheid van zulk eenen Koning bestond in twee dingen: in het aanvoeren van het leger en in het handhaven der geregtigheid. De Godsdienst bleef aan de priesters en profeten aanbevolen, en het was de pligt des Konings, die over het volk regeerde dat de leer van één God voor de vergetelheid bewaren moest, om de Godsdienst zoo als die door mozes, den man Gods, was ingerigt, te eerbiedigen en in waarde te houden; te meer daar eigenlijk jehova de Koning van Israël was, en de door jehova's Profeet gezalfde Koning meer als stedehouder van jehova moest beschouwd worden. Saul vervulde zijne taak gedeeltelijk zeer goed, en muntte vooral als krijgsbevelhebber uit; maar trotsch geworden door den voorspoed zijner wapenen, begon hij de Godsdienst te verachten, en zich tot een militair despoot te verheffen. Daar dit in de gevolgen allernoodlottigst kon worden, en Israël daardoor voor het groote doel waartoe het was afgezonderd, ongeschikt kon gemaakt worden, werd saul verworpen, en
samuël verklaarde dat saul's geslacht den troon niet erfelijk zou bezitten, maar david dien in zijne plaats zou beklimmen. David was juist geschikt voor die roeping. Ook hij muntte uit in dapperheid, hetgeen hij reeds als herdersknaap door het bestrijden van wilde dieren, en later door het verslaan van den Philistijnschen kampvechter goliath getoond had; doch david had bovendien, hetgeen saul miste, een warm Godsdienstig gevoel en diepen eerbied voor de dienst van jehova. Hoezeer nu david zich over de op hem gevallen keuze verblijdde, zoo dacht hij toch te edel, om daarin een voorwendsel te vinden, ten einde zich door oproer van de kroon meester te maken. Jehova had hém
| |
| |
gekozen, jehova zou hém te Zijner tijd verheffen; zoo lang saul leefde, was deze de gezalfde des Heeren, en moest bij gevolg gehoorzaamd worden. David besteedde dus al zijnen ijver in de dienst van saul, en volbragt de moeijelijkste en gevaarlijkste ondernemingen, hem door dezen opgedragen, met de grootste naauwgezetheid. Dit edel gedrag verwierf hem de vriendschap van jonathan, den dapperen zoon van saul, die zeer goed wist dat zijn vriend eenmaal Koning zou worden, maar hem dit lot geenszins benijdde, en voor zichzelven slechts de tweede plaats begeerde. Saul ondertusschen dacht er anders over, en toen david uit de gevaren, waaraan hij hem had blootgesteld, steeds behouden was teruggekomen, stond saul openlijk naar zijn leven en dwong hem te vlugten. Hoezeer saul hem hierop met eene gewapende bende vervolgde en hij tweemaal in de gelegenheid was om den Koning bij verrassing te dooden, bleef hij volharden bij zijn voornemen, om zijne handen niet aan den gezalfde des Heeren te slaan, maar zijne zaak aan jehova over te laten. Eindelijk sloeg het uur zijner verlossing. De Philistijnen vielen in het land. Saul moest hen te gemoet trekken en slag leveren. Die slag viel ongelukkig uit, want het leger van Israël werd geslagen, en saul sneuvelde met drie zijner zonen, waaronder jonathan, op het gebergte van Gilbóa.
Toen david deze tijding vernam, was zijne eerste aandoening geenszins die van vreugde. Hoezeer hierdoor van zijnen grootsten vijand verlost, werd hij niet door zijn eigen voordeel bewogen, maar de nederlaag zijns volks, de dood zijns Konings en vooral het sneuvelen van zijnen vriend jonathan troffen hem diep. Hij stortte zijn gevoel uit in een treurzang, die wegens den daarin vermelden boog van jonathan ‘Het lied van den boog’ genoemd werd, en onder dezen titel in eene verzameling van volkszangen, ‘Het boek des opregten’ geheeten, bewaard zijnde, daaruit door den Schrijver van het tweede Boek van samuël is overgenomen.
Thans willen wij dien treurzang zelven beschouwen.
O Israël! de hinde is op uwe bergen verslagen.
Hoe zijn de helden gevallen!
‘De hinde’ is jonathan, wegens zijne groote snelheid. Het is bekend dat snelheid oudtijds in een held een voornaam vereischte was. Om hier de snelheid van achilles niet tot be- | |
| |
wijs aan te voeren, willen wij verwijzen op Psalm xviii: 34: ‘Hij maakt mijne voeten gelijk als de hinden.’ - Men heeft hier vertaald: ‘o sieraad Israëls’, of: ‘o hinde Israëls’, doch die vertaling is in strijd met het Hebreeuwsche taalëigen, want het woord ‘hinde’ heeft in het Hebreeuwsch een lidwoord, hetwelk deze vertaling niet gedoogt.
Verkondigt het niet te Gath! Maakt die blijde boodschap niet bekend op de straten van Ascalon!
Opdat de dochters der Philistijnen niet verheugd zijn.
Opdat de dochters der onbesnedenen niet juichen.
Gath en Ascalon zijn steden der Philistijnen, die dus hier dichterlijk in plaats van het geheele volk zijn genoemd. - De dochters der Philistijnen worden hier zoo bijzonder vermeld, omdat in het Oosten, bij feesten ter eere van behaalde overwinningen, de vrouwen zich op den voorgrond plaatsten, en met rinkelbommen en reijendansen de behaalde zege vierden. Zoo zong mirjam, de zuster van mozes, met de Israëlietische vrouwen een lied na het vergaan van pharoa in de Roode Zee, en de dochter van jephta bezong de overwinning haars vaders, terwijl de vrouwen na het verslaan van goliath door david gezongen hadden: ‘saul heeft zijne duizenden verslagen en david zijne tienduizenden!’
Gij bergen in Gilbóa, gij vruchtbare akkers! geen daauw noch regen zij op u.
Want daar werd het schild der helden versmeten.
Het schild van saul, den gezalfden met olie.
Het gebergte waarop saul was gesneuveld, wordt hier vervloekt, omdat aldaar het Israëlietische leger verslagen was. - ‘Vruchtbare akkers’ heb ik vertaald voor het Hebreeuwsche: ‘akkers der hef-offers’. Akkers toch, waarvan de voortbrengsels tot hef-offers geschikt waren, moesten wel vruchtbaar wezen. - De vertaling: ‘Het schild van saul, den gezalfden met olie’, steunt op de opmerking, dat, hoezeer vroeger de lederen schilden wel eens met olie werden ingesmeerd, de vermelding van zulk eene bijzonderheid in een lied als dit niet op hare plaats was, terwijl daarentegen de vermelding van saul's waardigheid hier vereischt werd, om de grootte van de ramp des te meer te doen uitkomen.
Van het bloed der verslagenen, van het vet der helden onthield zich de boog van jonathan niet, en het zwaard van saul keerde niet vruchteloos terug.
| |
| |
In dit vers is de aanleiding vervat, waarom het geheele lied den titel voerde van: ‘Het lied van den boog’. Om dit te begrijpen, bedenke men dat de boog bij de Israëlieten een der voornaamste oorlogswapenen was, en dat er groote kracht vereischt werd om zich daar behoorlijk van te bedienen. Zoo lezen wij in den reeds aangehaalden xviiiden Psalm, vs. 35: ‘Hij leert mijne handen ten oorlog, zoodat mijne armen een metalen boog kunnen spannen’. Dat bijzonder jonathan van het schieten met den boog veel werk maakte, blijkt ook uit 1 samuël xx, waar verhaald wordt dat hij david, die zich in het veld verborgen had, willende gaan waarschuwen, zich verwijderde onder het voorwendsel, dat hij zich in het boogschieten ging oefenen. - Het is onnoodig hier nog david's edelmoedigheid te doen uitkomen, die ook de verdiensten van saul erkent. Nu zijn vijand gevallen is, spreekt hij slechts van zijne goede hoedanigheden.
Saul en jonathan, die in hun leven elkander beminden en lief hadden, zijn ook in hunnen dood niet gescheiden.
Zij waren sneller dan arenden, sterker dan leeuwen.
Jonathan was in de oorlogen die saul had moeten voeren, steeds de trouwe helper zijns vaders geweest, en had onder anderen eens door een stouten aanval eene luisterrijke overwinning op de Philistijnen doen behalen, hetgeen vermeld wordt 1 samuël xiv.
Dochteren Israëls! weent om saul, die u met pracht in scharlaken kleedde, die gouden versiersel op uwe kleederen bragt.
Hier moet niet alleen aan den door saul behaalden buit gedacht worden, maar ook aan de meerdere welvaart, die in Israël was ontstaan, doordien de rust van binnen door saul hersteld en het rijk tegen het indringen van vijandelijke benden beveiligd was. Hoe veel ook op de regering van saul was aan te merken, zoo had hij toch door het doen ophouden der verwarring en regeringloosheid groote weldaden aan zijn volk bewezen. Palestina, ofschoon tegenwoordig, door de nadeelige gevolgen van oorlogsrampen en van het ellendige Turksche bestuur, op vele plaatsen eene woestijn geworden, vertoont nog sporen genoeg van vroegere vruchtbaarheid, gelijk onder anderen door onzen landgenoot van de velde, die het naauwkeurig onderzocht heeft, in zijn werk, getiteld: Reis door Syrië en Palestina, bij herhaling is opgemerkt. Het moest wel tot welvaart komen, zoodra er slechts rust en eene dragelijke
| |
| |
regering in het land was. - De vermelding der dochteren Israëls is overigens hier aan dezelfde reden toe te schrijven als boven die van de dochters der Philistijnen. Ook bij nationale rampen komen in het Oosten de vrouwen te voorschijn.
Hoe zijn de helden gevallen, te midden van den strijd
Hoe is jonathan op uwe heuvelen verslagen!
De Dichter heeft zoo even de dochteren Israëls aangesproken, en in 't begin des lieds het woord tot Israël in het algemeen gerigt. Daarom moet men thans achter de woorden: ‘op uwe heuvelen’, in de gedachte invullen: ‘o Israël!’ Eene aanspraak aan jonathan kan 't bezwaarlijk zijn, dewijl dan het persoonlijk voornaamwoord gij ontbreekt. Ook is er geene reden om de bergen van Gilbóa in 't bijzonder de ‘heuvelen van jonathan’ te noemen.
Ik ben benaauwd om u, jonathan, mijn broeder! Gij waart mij zoo dierbaar. Zwaarder woog uwe genegenheid mij dan de liefde der vrouwen.
‘Mijn broeder’ beteekent hier: ‘mijn boezemvriend’. In de Spreuken wordt, om zeer naauwe vriendschap uit te drukken, gezegd: ‘een vriend heeft ten allen tijde lief, en een broeder wordt in de benaauwdheid geboren’. En elders: ‘daar is een vriend die nog meer genegenheid betoont dan een broeder’. De genegenheid van broeders voor elkander wordt in het Oosten zeer gevoed door de als op Goddelijk bevel steunend beschouwde instelling der bloedwraak, waardoor vooral op de broeders van eenen verslagene de pligt rust, zijnen dood te wreken. - Dat verder david zijne genegenheid voor jonathan boven zijne liefde voor het vrouwelijk geslacht verheft, is vooral in zijnen mond zeer sterk, daar het bekend is, hoe juist te groote genegenheid voor de sekse zijn grootste gebrek was.
Hoe zijn de helden gevallen en de oorlogsmannen vergaan!
Hierop is niets aan te merken dan dat de vertaling ‘oorlogsmannen’ afwijkt van de gewone. Er staat letterlijk: ‘werktuigen van oorlog’; doch het is denkelijk, dat hier niet aan wapenen maar aan krijgshelden moet gedacht worden. Het verbroken worden van wapenen moge een bewijs van nederlaag zijn, maar het is aan het einde van dit gedicht te zwak. Ook is het geenszins zonder voorbeeld dat krijgshelden werktuigen van oorlog genoemd worden.
| |
| |
Thans willen wij het gedicht nog eens, zonder het door tusschengevoegde aanmerkingen af te breken, laten volgen; ten einde het overzigt van het schoone geheel gemakkelijker te maken.
O Israël! de hinde is op uwe bergen verslagen.
Hoe zijn de helden gevallen!
Verkondigt het niet te Gath. Maakt die blijde boodschap niet bekend op de straten van Ascalon.
Opdat de dochters der Philistijnen niet verheugd zijn.
Opdat de dochters der onbesnedenen niet juichen.
Gij bergen in Gilbóa, gij vruchtbare akkers! noch daauw noch regen zij op u.
Want dáár werd het schild der helden versmeten.
Het schild van saul, den gezalfde met olie.
Van het bloed der verslagenen, van het vet der helden onthield zich de boog van jonathan niet, en het zwaard van saul keerde niet vruchteloos terug.
Saul en jonathan, die in hun leven elkander beminden en lief hadden, zijn ook in hunnen dood niet gescheiden.
Zij waren sneller dan arenden, sterker dan leeuwen.
Dochteren Israëls! weent om saul, die u met pracht in scharlaken kleedde, die gouden versiersel op uwe kleederen bragt.
Hoe zijn de helden gevallen, te midden van den strijd!
Hoe is jonathan op uwe heuvelen verslagen!
Ik ben benaauwd om u, jonathan, mijn broeder!
Gij waart mij zoo dierbaar. Zwaarder woog uwe genegenheid mij dan de liefde der vrouwen.
Hoe zijn de helden gevallen en de oorlogsmannen vergaan!
Hiermede is de ons voorgestelde taak geëindigd. Ik hoop dat het mij gelukt moge zijn de verheven schoonheid van het treurlied van david over den dood van saul en jonathan eenigzins te doen gevoelen en 't meer dan vroeger te doen waardeeren. |
|