| |
| |
| |
De eerste christenkoning der Franken.
Historisch-romantisch tafereel.
door D.
De zon had bijna haar toppunt bereikt en wierp hare verzengende stralen op eene nabij Doornik gelegene, door heuvelen en kreupelhout omringde vlakte, die een even woest als levendig tooneel aanbood.
Daar bewoog zich eene schaar van duizende mannen ordeloos dooreen. Het schenen woeste krijgers; hun voorkomen, hoe ruw ook, had iets aantrekkelijks door de mannelijke kracht en den ongetemden vrijheidszin, die het uitdrukte. Het hoofd was met rossig haar bedekt; het helder blaauw oog was schitterend en scherp van blik; het door de zon gebruind gelaat, met sterk sprekende trekken, werd slechts door een dunnen baard beschaduwd; de kleederen, bij sommigen van dierenvellen, bij anderen van edeler stof, sloten naauw om de forsch gespierde leden. Een breed slagzwaard was aan hunne linkerzijde gegord; de regterhand omklemde bij dezen een lans, bij genen eene zware strijdbijl, die nu en dan met evenveel kracht als behendigheid boven het hoofd werd gezwaard, en wel gewoon scheen haar doel te treffen; de linkerhand hield een schild, van ligt hout vervaardigd. Hier en daar zag men bonte krijgsrokken, schilden met goud en zilver ingelegd en met ruwe afbeeldingen versierd, en enkele helmen, die met lange horens of vleugelen prijkten; de meesten echter droegen, in stede van helmen, evers-, stieren- en hertenkoppen, nog van de horens voorzien, op het hoofd. In het oog dier mannen blonk onversaagde moed, die - 't was hun aan te zien - hun wel toeliet een buit te worden van den dood, maar nimmer om te vreezen of te vlugten.
Het was eene bende der Salische Franken, hier bijeengekomen tot een gewigtig doel. Dat zij echter niet bijeen waren om ten strijde uit te trekken, zoo als de eerste blik vermoeden liet, bleek ras uit de zorgeloosheid, waarmede sommigen op het gras zaten of lagen uitgestrekt en vrolijke liederen deden weergalmen, die met ruwe, scherpe stemmen
| |
| |
werden uitgestooten, niet ongelijk aan het ratelen van een wagen.
- Is hij aangekomen, alibert? - vroeg een Frank van reusachtigen ligchaamsbouw, in de ruwste dragt der Saliërs gehuld, aan een anderen, die hem naderde.
- Nog niet, heribert! - was het antwoord - maar ieder oogenblik verwacht men hem. Ik verblijd mij, heribert! over hetgeen thans gebeuren zal; want, waarlijk, hoe jong ook, zal de zoon van childerik een waardig Vorst der Franken zijn.
- Hoe, alibert! gij, wiens zeden rein zijn als van een echte Saliër, rein als de hemel boven ons, wilt gij ook het fiere hoofd buigen voor den vijftienjarigen zoon van childerik? Bij wodan! ik doe het nooit! - Is het geen bewijs der verbastering van de zeden onzes volks, dat men, door den zoon van zulk een schender onzer zeden te huldigen, ophoudt te getuigen tegen den onverlaat, die als een onwaardige door ons volk is verjaagd? En ligt in het bewaren der eenvoudig- en matigheid en der kuische levenswijze der vaderen niet juist onze kracht tegen de verweekte en verwijfde Romeinen?
- Heribert! is dan den zoon te wijten wat de vader misdeed? En zou het volk vergeten kunnen dat de zoon van childerik de kleinzoon van den dapperen meroveus is? En hebben wij aan dezen niet onze tegenwoordige magt te danken? Zijn wij niet verpligt zijne nagedachtenis te eeren, door zijnen kleinzoon als onzen heerscher te huldigen? Wie zal ook beter dan hij de Franken zaâmverbinden en hunne magt handhaven tegen andere volken? Heeft hij zich als jongeling niet reeds dapper en beraden betoond in den strijd? Wat kan men van hem, eens een man geworden, niet verwachten? - Ik was toen childerik regeerde, nog een kind, en later buiten 's lands; maar zeg mij eens, heribert! is zijn gedrag dan zóó misdadig, of is het alleen vooroordeel dat u zoo hard doet spreken?
- Luister, alibert! naar hetgeen ik u verhalen ga van childerik, den zoon van meroveus. Toen childerik zijn vader opvolgde, was onze stam door vele banden van dankbaarheid jegens den vader aan den zoon verbonden; maar hoe werden wij teleurgesteld, toen wij bespeurden dat hij wel de
| |
| |
dapperheld, maar niet de deugden van meroveus had geerfd. Weldra werd zijn losbandig, ontuchtig gedrag openbaar. Door schanddaden van allerlei aard hoonde hij de goede zeden; de nagedachtenis der vaderen, bespotte hij den toorn der goden. Toen werd hij door het volk als een van zijn stam ontaarde, met schande bedekt, verbannen, en vlugtte naar bisinus, den Koning der Thuringers. Een zijner dienaren, wiomad, bleef terug, om het volk gunstiger voor hem te stemmen, en hem berigt te zenden als het gevaar geweken was. Hij brak een goudstuk in tweeën en gaf de helft aan wiomad, welke deze hem zou toezenden, als de tijd daar was om terug te keeren. De Saliërs kozen echter een anderen Koning, aegidius, den Landvoogd van het Romeinsche Gallië. Maar kort daarna van twee zijden te gelijk door de Sueven en de Oost-Gothen aangevallen en zoo in het naauw gebragt, dat het geene uitkomst meer zag - dacht het volk aan den zoon van meroveus, en, toegevende aan den wensch des volks, riep aegidius hem terug, deelde met hem den troon, en versloeg met zijne hulp de vijandelijke legers. Nu kwamen echter de Saksers de Oost-Gothen te hulp. Dit volk is magtig ter zee, en kent geene vrees voor gevaren. Over de gevangenen die zij op hunne strooptogten maken, werpen zij het lot, en de tiende wordt aan de goden geofferd, om daardoor hunne hulp in den oorlog te verwerven. - Te vergeefs beproefde childerik deze woeste vijanden meester te worden; hij sloot daarom liever den vrede met hen, en bevestigde zijne heerschappij over ons door waarlijk dappere daden en krijgstogten, die ons gebied vergrootten. - Dit was nu alles goed; maar nog niet lang was hij bij ons wedergekeerd, of daar verscheen op zekeren dag op het onverwachtst eene vrouw. Het was basina, de gemalin van den Thuringschen Koning. Ook
aan het Thuringsche hof was childerik dezelfde gebleven, en had zijne laaghartigheid en ondankbaarheid zoo ver gedreven, dat hij de echtgenoote van zijnen gastheer tot ontrouw had verleid. Toen nu de misdadige vrouw aan childeriks hof kwam, hield hij haar bij zich en leefde met haar in schaamtelooze gemeenschap - en uit deze verbindtenis is clovis geboren. - Neen, op den zoon van dien verbasterden Frank kan de zegen der goden niet rusten.
Eer alibert hierop kon antwoorden, ging er een luid gejuich
| |
| |
op onder het volk, en zag men den vijftienjarigen clovis, op een fier ros gezeten, van achter het kreupelhout te voorschijn komen. Zijn schrander en kloek, door de zon gebronsd gelaat, zijne breede, forsche gestalte, door eene sterke wapenrusting gedekt, deden hem ouder schijnen dan hij was. Zijn helm schitterde in de zonnestralen en deed een helderen glans afkaatsen op zijn gelaat; schranderheid en onverschrokken moed spraken uit de groote blaauwe oogen, en geheel zijn wezen straalde van zulk eene blijmoedige fierheid, dat die jeugdige held, daar op zijn ros boven al die ruwe mannen uitstekende, als van zelf bestemd scheen om hun Vorst en gebieder te zijn.
Te midden van een kring van oudere Franken deed clovis zijn paard stilstaan, en nu traden eenige hoofdlieden toe, die hem hielpen afstijgen en hem geleidden naar een zwaren eik, waaronder een altaar stond opgerigt. Eenige andere hoofdlieden kwamen met een groot en zwaar schild aandragen. Nu vormden al de hoofdlieden des legers een kring rondom den jongeling. Zij vroegen hem: of hij de Koning des volks wilde zijn? Op zijn bevestigend antwoord, verzochten zij hem, in tegenwoordigheid der heilige goden en des volks, de belofte af te leggen, om te allen tijde de belangen zijns volks voor te staan. Nu naderde hij tot het altaar, en zwoer: dat hij de vrijheid en het welzijn van zijn Frankenstam tot in den dood zou handhaven en verdedigen. De hoofdlieden zwoeren in naam des volks trouw en gehoorzaamheid aan hunnen nieuwen gebieder. Daarop werd door den priester van wodan, in plegtgewaad gehuld, het offer ontstoken. Dwarrelende rookwolken kronkelden na eenige oogenblikken door de takken van den ceuwen-ouden eik, en weldra sloeg eene heldere vlam omhoog. Toen barstte het luid gejubel van al de omstanders los, eene ruwe krijgsmuzijk liet zich hooren, de hoofdlieden, die het groote schild bewaarden, zetten clovis daarop, tilden het schild omhoog en droegen hem tusschen de drommen van Franken door, die in ontelbare groepen bijeen stonden. Overal waar clovis verscheen, klonk het met duizend geweldige stemmen: ‘Heil, clovis! onzen Koning!’ De donderende jubelkreten deden de heuvelen weergalmen en verschrikt de vogelen opvliegen uit de nabijgelegen bosschen.
Nadat de omgang door het leger nagenoeg een nur was
| |
| |
voortgezet, steeg clovis van het schild, en kwamen zijne dienaren, met eenige wagens, beladen met steenen kruiken, de vlakte oprijden. Deze kruiken waren met gerstebier en andere opwekkende dranken gevuld, en werden met onbekrompen hand aan de hoofdlieden uitgedeeld, die ze weêr onder het volk uitreikten. Weldra gingen de groote drinkhorens ijverig rond onder de groepen Franken, die zich nu op het gras hadden neêrgevlijd, en ongevoelig schenen voor de brandende zonnestralen. Clovis met de priesters en de aanzienlijksten des volks hadden hunne plaatsen genomen onder den zwaren eik, die kalm en statig te midden van het feestgewoel zijne breede kruin ten hemel hief en zijne takken beschermend uitbreidde. Den geheelen namiddag duurde de feestvreugde voort; toen keerden de woeste krijgers naar hunne tenten terug; clovis was Koning der Salische Franken.
| |
II.
Eenige jaren waren verloopen. Clovis vond zijne heerschappij niet groot genoeg, en zich niet sterk genoeg achtende om de andere Frankische stammen aan zich te onderwerpen, besloot hij zich tegen de zwakkere Romeinen te wenden, die de landen bewoonden rondom de steden Troijes, Rheims, Beauvais en Amiens. Over dit gebied heerschte nog in naam een Keizer, syagrius, een aanzienlijk Romein, te zwak om te heerschen, maar geleerd en ervaren in de Latijnsche en Duitsche talen, zoodat zijne verbaasde tijdgenooten hem als een wondermensch beschouwden. Om zijn verstand werd hij niet zelden door de verschillende Germaansche volkstammen als scheidsman in hunne twisten gekozen.
Na verscheidene jaren met voorspoed te hebben geheerscht, werd hij nu (486) door clovis bedreigd, met wien zich vijf duizend Franken tot een krijgstogt verbonden, die hem tevens trouw zwoeren in nood en dood.
Clovis zond zijne oorlogsverklaring aan syagrius. Dadelijk rukte hij met zijne woeste schaar op het vijandelijk gebied aan, en trok door het Ardennerwoud naar Soissons. Het was een vreeselijk gezigt, die menigte ruwe krijgers, grootendeels meer op wilde dieren dan op menschen gelijkende, en het joeg den Romeinen den schrik in het hart. Syagrius had ruim
| |
| |
tien duizend man voor Soissons in zulk eene stelling geplaatst, dat hij de Franken in den rug vallen en ze in de nabijgelegen moerassen drijven konde. Maar clovis had zijn oogmerk doorzien, en verijdelde het door met zijne Franken onverwachts, onder een verschrikkelijk krijgsgeschreeuw, in de slagorde der Romeinen te vallen, die, niet bestand tegen dien schok, wankelden en weldra in ordelooze vlugt verstrooid werden. Bijna was syagrius onder de strijdbijl van een reusachtigen Frank gevallen; slechts eene overhaaste vlugt had hem gered. Hij week naar Toulouse, waar alarik over de West-Gothen regeerde, die zwak genoeg was, om op de eerste bedreiging van clovis den vlugteling uit te leveren, welke na eene gevangenschap van twee jaren in den kerker werd geworgd.
Clovis bemagtigde ook de overige Romeinsche bezittingen. Al de steden des lands werden geplunderd en de Christelijke kerken van hare sieraden beroofd, vooral de kerk van Rheims, eene der oudste steden van Gallië. Onder anderen roofde heribert eene kunstig en fraai bewerkte zilveren vaas van zeldzame grootte.
Remigius, een der welsprekendste en beroemdste priesters in dit deel der Christenheid, was destijds Bisschop van Rheims. Bij allen die hem kenden, zelfs bij Heidenen, was hij hoog geacht. Toen clovis de regering had aanvaard, had remigius hem een brief geschreven vol ernstige en goede vermaningen, welken de Koning met welwillendheid en eerbied had opgenomen, en die een diepen indruk had gemaakt op zijn hart. Al wat hij van remigius had gehoord, boezemde hem achting voor dien Christenpriester in. Zulke vermaningen en verhevene lessen der deugd had hij nimmer uit den mond van zijne priesters vernomen. ‘Zou de God der Christenen ook meer dan onze goden onze hulde waardig zijn?’ had hij toen zich-zelven wel eens gevraagd; maar was 't hem te misduiden, dat hij hierop een ontkennend antwoord gaf, als hij lette op de slechte zeden der Romeinsche Christenen, welke zoo zeer afstaken bij de eenvoudige, kuische en matige levenswijze der Heidensche Franken?
Remigius was zeer ter nedergeslagen over de schending van het huis des Heeren, en wilde beproeven wat hij nog op den Koning vermogt. Hij zond hem een bode om de teruggave der geroofde kerksieraden, ten minste van de kostbare vaas, te vragen.
| |
| |
- Sluit u aan mijn gevolg aan - antwoordde clovis - en volg mij naar Soissons, en als het in mijne magt staat, zal het verzoek van den Bisschop worden ingewilligd.
Te Soissons verzamelde clovis zijne Franken; hier zou voortaan zijne residentie zijn; hier moest thans, naar de gewoonte der Franken, de buit door het lot worden verdeeld.
Toen men het lot zoude werpen, verlangde de Koning de schoone vaas vooraf tot zijn aandeel.
De hoofdlieden, die den Koning omringden, gaven bijna eenstemmig hunne goedkeuring aan dit verlangen. Onder hen bevond zich ook heribert. Hij was met het leger uitgetrokken, gedrongen door ijver om de magt zijns volks te helpen uitbreiden, en door haat tegen de Romeinen. Met misnoegen had hij de gezanten van den Christen-Bisschop gehoord.
- Nooit - zeide hij tot alibert, die zich in zijne nabijheid bevond - nooit zal ik toestemmen dat dezen priester der vreemde goden, den vijand van wodan, zijn wil worde gegeven; de wetten der voorvaderen, dat het lot beslissen zal, moeten worden gehandhaafd. Gij ziet nu wat gij van clovis te wachten hebt. Als wij thans toegeven, zal hij spoedig geene instellingen van het voorgeslacht meer ontzien - en dan is het met de magt en vrijheid der Franken voor altijd gedaan.
Te vergeefs echter zocht heribert met hevige woorden alibert en de andere hoofdlieden te overreden. Toen dit niet gelukte, maakten wrevel en woede zich meester van hem. Eindelijk kon hij zich niet meer bedwingen; hij trad met vreeselijk dreigend gelaat uit de rij der hoofdlieden te voorschijn, en, eer iemand er aan dacht hem te weêrhouden, liet hij de hoog opgeheven strijdbijl vallen, en hieuw met kracht in de zilveren vaas, terwijl hij den Koning toebulderde:
- Niets zult gij hebben dan wat het lot u toewijst!
Het leger was stom van verbazing en staarde beurtelings den woedenden heribert en den Koning aan, die daar kalm en onbewogen te midden zijner krijgers stond; hij sloeg de armen over elkander, maar geen woord kwam over zijne lippen. De priester van wodan en eenige oude Saliërs wierpen blikken van goedkeuring op heribert, maar onder de jongere krijgslieden verhief zich een dof gemor; zwaarden rezen uit de scheden en kletterden op de schilden, en tallooze stemmen riepen:
| |
| |
- Voor clovis de vaas! Weg met de vijanden van clovis!
Nu reikte clovis de vaas bedaard aan de gezanten van den Bisschop over, die met betuiging hunner dankbaarheid en met zegenwenschen over den Koning vertrokken.
Heribert verliet met verkropte woede het leger van clovis en begaf zich naar zijne hofstede. Hij verspreidde het gerucht, dat clovis in zijn hart een vriend der Christenen en een verloochenaar der heilige goden was, waardoor het hem gelukte een gedeelte des volks tegen den Vorst ontevreden te maken. Toen besloot hij om openlijk zijne krijgsdienst hem te weigeren, en ten bewijze hiervan hing hij de strijdbijl, de lans en het zwaard, waarmede hij den laatsten veldtogt gemaakt had, voor de deur zijner woning, waar hij ze roesten liet. Toen nam hij andere wapenen en begaf zich naar de Bourgondiërs, waar hij door zijne dappere bedrijven eer en buit verwierf, zoodat de roem van zijn naam alom werd verkondigd; en na een zomer en winter afwezigheid, keerde hij onder de Franken terug.
Toen heribert niet lang na zijne terugkomst op een morgen voor zijne woning stond, en den blik over de lager gelegene vlakte liet weiden, zag hij daar in de verte het schitteren van helmen en lansen. Nieuwsgierig scherpte hij zijn blik en herkende spoedig clovis met zijne scharen.
Trotsch en opgeblazen door den behaalden roem, vertoonde zich eene uitdrukking van verachting op heriberts gelaat. ‘Ik wil hem toonen dat ik hem niet vrees!’ - mompelde hij, greep de verroeste wapenen en begaf zich naar het leger, waarover clovis in de vlakte eene wapenschouwing ging houden. Daar gekomen wenschten velen hem geluk met den roem, dien zij gehoord hadden, dat hij in het Bourgondische leger had verworven. Zij gaven echter hunne verwondering te kennen, dat hij met zulke afzigtelijke wapenen daar verschijnen durfde. Heribert lachte slechts verachtend.
Daar reed clovis langs de gelederen, wier wapenen als zilver blonken in de zon. Zijn oog viel dadelijk op heribert, en zijn gelaat verdonkerde. Hij rukte hem de strijdbijl uit de hand, wierp ze verachtelijk op den grond, en riep: ‘Hoe waagt gij het met zulke afzigtelijke wapenen voor mij te verschijnen?’ Toen zich heribert wrevelig bukte om de bijl op te rapen, rukte clovis hem het zwaard uit de schede, hieuw
| |
| |
hem daarmede neder, en riep met eene donderende stem: ‘Zoo hebt gij in de vaas gehouwen te Soissons.’ Niemand sprak een woord toen dit snelle gerigt werd gehouden; het geheele leger keurde het goed, dat gestrengheid werd geoefend aan den man, die, de edelmoedige matiging des Konings, tegen wiens magt hij zich verzette, niet waardeerende, zijnen trots zoo ver dreef, dat hij hem andermaal vijandig had durven beleedigen.
Toen de invallende nacht zijn donker floers over het aardrijk spreidde, nam de oude griomald, de vader van heribert, het lijk zijns zoons, en begroef het in de nabijheid zijner woning, zonder dat een traan zijn oog bevochtigde; maar terwijl eene statige vuurzuil, door zijne eigene handen ontstoken, tegen den donkerblaauwen hemel omhoog steeg, zwoer hij een vreeselijken eed bij wodan en donnar, om den dood zijns zoons op clovis te wreken, en niet te rusten voor hij de magt van den gehaten Koning zou verbroken hebben. Daarop verliet hij zijne woning en het land.
| |
III.
In een der vertrekken van het even hecht als fraaije burgslot van Koning gundebald te Lyon, stond voor een der vensters eene jonkvrouw van zeldzame schoonheid. Op dat edel gelaat lag eene droefgeestige zachtheid. Toch zou hij die 't opmerkzaam bespiedde, vermoed hebben dat die geestvolle trekken, waarin zoo veel bewegelijkheid en fierheid lagen, soms een spiegel konden zijn van vurige geestdrift en heftigen toorn; dat het gemoed dier jonkvrouw wel gelijken kon op de zee, soms kalm en helder als eene stille beek, soms in onstuimig woeden de baren ten hemel stuwende en bergen en kolken vertoonende. Zij blikte uit de hooge vensters dan op het omliggende landschap, dan naar den hemel, die blaauw was als hare oogen, waaruit nu en dan heldere tranen druppelden, die een blonden haarlok, welken zij in de hand hield, bevochtigden. Dit, zoo wel als het onrustig golven van haren boezem, getuigde van diepe droefheid, die het jeugdig harte pijnde. Eindelijk sloeg zij het oog naar boven, als of ze daar verademing zocht voor den geprangden boezem. Toen vouwde zij de handen en bad. Dit scheen haar te verligten; zij
| |
| |
wischte hare tranen af, en zette zich kalmer neder, om de stof voor een kleedingstuk, waaraan zij begonnen was, verder af te weven.
Tusschen de Jura en de Cevennen en zuidelijk tot aan de Middellandsche Zee leefden destijds de Bourgondiërs, de nakomelingen van die reusachtige Germanen, die, uit de overwonnen volken uitgelezen, door tiberius en drusus tot grenswachters des rijks waren gemaakt. Deels nog Heidenen zijnde, berokkenden zij in de door hen overheerschte landen de Bisschoppen mamertus, leontius en patiens vele moeijelijkheden. Hun Koning gundekar had vier zonen nagelaten: chilperik, die te Gent resideerde, godemar te Vienne, godegisel te Besançon, en gundebald te Lyon. Deze, die de dapperste en schranderste was, streefde naar de alleenheerschappij, viel zijne twee broeders aan, overwon hen, en deelde met godegisel zijn gebied. - In zijn slot was het dat wij de schoone jonkvrouw aantroffen.
Het geruisch van voetstappen deed haar opzien; de deur ging open, en eene eerwaardige gestalte trad binnen: het was de Bisschop patiens, die geheel het vertrouwen der jonkvrouw bezat, en voor wien alleen zij haar hart ontsloot.
De grijsaard legde vriendelijk de hand op haar hoofd.
- Mijne dochter, clotilde! - zeide hij - de Heer zendt u een straal van hoop op bevrijding uit uwe gevangenschap. Clovis, de Koning der Franken, heeft een zijner edelen met eene boodschap aan u hierheen gezonden. Wilt gij dat hij voor u verschijne?
- Laat hem komen, mijn vader! - was het antwoord. In den toon waarop het gegeven werd, straalde eenige verwondering en vrouwelijke nieuwsgierigheid niet onduidelijk door.
De afgezant werd nu door den Bisschop binnengeleid, en liet zich op eene knie neder voor de Prinses, terwijl hij haar een gouden haak, een parelsnoer en een ring overreikte.
- Dit zijn de teekenen van vereering, welke de groote clovis u zendt, edele Vorstin! - sprak de gezant. - Hij smeekt u, steeds te bedenken, dat hij met uw treurig lot bekend, en bedacht is het te verbeteren.
Met sidderende hand ontving clotilde de kostbare geschenken, terwijl een levendig rood hare wangen overtoog.
| |
| |
Zeg uwen Heer - sprak zij - dat ik dankbaar ben voor zijne goedheid, en dat mijne gebeden voor zijn heil zullen ten hemel rijzen.
De gezant vertrok, de Bisschop bleef.
- Mijne dochter! - zeide hij - ik vermoed dat de Heer u voor groote dingen bestemd heeft. Volhard in uw Christelijk geloof, blijf aan den Heer en zijne dienst getrouw, bij al het booze dat u omringt! - Wat zult gij doen - vroeg hij na eene korte pauze plotseling - als clovis u eens zijne hand aanbiedt?
- Ik zal haar aannemen! - riep clotilde met vlammend oog, terwijl een vurig rood haar overdekte en eene trotsche, toornige uitdrukking uit hare trekken sprak. - De held moet mijnen vader en mijnen oom wreken, en al het booze straffen dat gundebald den mijnen heeft aangedaan. Heeft hij niet mijn oom verraderlijk doen overvallen, ten onder gebragt, en in de hut van zijnen laatsten getrouwe ellendig laten verbranden? Heeft hij niet mijn vader chilperik met eigen hand in mijne armen, in weerwil mijner beden, doorstoken, en mij niets gelaten dan dezen haarlok? Heeft hij niet mijne moeder met een rotsklomp aan den hals in de Rhône geworpen, mijne broeders verslagen, mijne zusters gedwongen den sluijer te nemen, en houdt hij mij hier niet in gevangenschap, die te ondragelijker is, daar zij met den uiterlijken glimp van pracht en eere is bedekt? Ik zweer bij den Heiland, dat gundebald.....
- Houd op, mijne dochter! - viel de Bisschop haar in de rede. - Het betaamt niet van wraak te spreken voor eene discipelinne van Hem, die het smadelijkst lijden geduldig heeft gedragen, opdat wij van Hem zouden leeren zachtmoedig en verdraagzaam te zijn!
Voor den ernstigen blik van den Bisschop doofde het wilde vuur, dat in clotilde's oog was opgevlamd. De jonkvrouw, zoo even nog eene getergde leeuwin gelijk, was weder het zachte lam, dat zich schuchter aan de voeten des herders nedervlijde.
- Die onstuimige opwelling van driften der bedorven natuur, die uit den booze zijn - ging na eene wijle de Bisschop voort - zijn bewijzen van een onboetvaardig gemoed. Leer wat het zegt, mijne dochter: die achter mij wil komen
| |
| |
verloochene zich-zelven. Of meent gij, als eene blandina, perpetua en vele andere godvruchtigen hun leven offerden voor den Heer, dat het u te zwaar zou zijn, door de genade Gods, uwe driften om Zijnentwil te beteugelen?
- Vergeef mij, mijn vader! Ik heb gezondigd, en wil trachten met de hulp des Heeren den ouden mensch meer af te leggen en den nieuwen aan te doen.
- God zegene u daarin, mijn kind! - sprak de Bisschop bewogen. - Ik wist dat gij u zelve niet waart, toen zoo hevige woorden over uwe lippen kwamen. Ik herhaal het - ging hij voort, terwijl hij de hand ophief en zijn oog van blijde geestdrift blonk - gij zijt voor groote dingen bestemd. Gij zult onder die blinde Heidenen de dienares, de zendelinge van uwen Heer zijn! Waar de altaren der afgoden staan, zullen Christen-kerken verrijzen; de Heidensche feesten en drinkgelagen en woeste krijgsliederen zullen vervangen worden door de aanbidding van God en Zijn geliefden Zoon, door heilige verrigtingen en lofgezangen aan den Heer gewijd. De ruwe wildheid, de zelfmoord, de wraakzuchtige oorlogen zullen worden vervangen door beschaving, werkdadige liefde, vergevensgezindheid en vrede - eene herschepping zoo als het Evangelie slechts brengen kan, zal daar plaats hebben - door uwe hand.
Het oog der Christenmaagd schitterde eerst bij het ophangen van dit tafereel. Toen zij echter bedacht dat zij dit reuzenwerk zou volvoeren, zag zij neerslagtig voor zich.
- Mijn vader! - sprak ze na een oogenblik nadenkens - hoe zou ik, zwakke vrouw, dit alles vermogen?...
- Men vermag veel, mijne dochter! door geloof en gebed. Oefen u daarin slechts, en de Heer zal u den weg wijzen! - Zoudt gij geen invloed kunnen oefenen op den Koning en die hem omringen? Zullen zij niet in uw voorbeeld de kracht van het Evangelie zien? Bezit de waarheid niet eene overwinnende kracht tegenover bijgeloof en dwaling? Denk aan zoo vele voorbeelden, die bewijzen, hoe ééne enkele vonk dikwijls het licht der waarheid onder een geheel volk heeft ontstoken! - En nu, de Heer zegene u, mijne dochter! - ik ga thans mijne arme zieken bezoeken.
Clotilde bleef in stil gepeins verzonken. De woorden des Bisschops hadden een diepen indruk op haar gemaakt. Een
| |
| |
heerlijk ideaal zweefde als doel voor haren geest: zij gevoelde de kracht in zich ontwaken om eene zendelinge van christus onder de Heidensche Franken te zijn.
| |
IV.
Na weinige weken reeds keerde de afgezant van clovis terug, om van Koning gundebald de hand zijner nicht clotilde te vragen.
Hoe schrikte de Bourgondiër toen hij hoorde dat zijne door hem zoo zeer gekrenkte en beleedigde nicht, Koningin der Franken zou worden. Ronduit weigerde hij zijne toestemming. De gezant wees hem vruchteloos op clovis' magt, en hoe zeer zijn ogewekte toorn was te vreezen.
- Dat de Frank kome - zeide hij - en zich dood en verderf bereide!
Weldra drongen donkere geruchten van dit voorval in het Koninklijk slot en van den dreigenden oorlog met de Franken onder het volk door. Luide begon men te morren, en de moedigsten verkondigden onverholen: dat zij krijgsdienst zouden weigeren in een oorlog alleen door gundebalds eigenzin ontstaan. Gundebald moest nu toegeven, en schonk daarenboven zijne nicht een vorstelijken bruidschat.
Niet meer met wraakzuchtige gedachten - want deze waren door den Bisschop geheel bij haar uitgeroeid - maar door het vaste voornemen bezield, aan de Franken en hun Koning de Goddelijke Evangeliewaarheid te brengen, overschreed clotilde de vaderlandsche marken, welker laatste dorp, zonder dat zij het verhinderen kon, door haar gevolg werd in brand gestoken. Op eenen met ossen bespannen wagen trok zij Soissons binnen (i.h.j. 493), en werd kort daarna met clovis in den echt verbonden.
Al de Christenen in Frankrijk hadden met hoop en vertrouwen het oog op haar gevestigd als de eenige Christelijke Vorstin in het Westen. Zij verwachteden dat het haar helder verstand en haren godvruchtigen ijver voor het Christengeloof zou gelukken, haren gemaal daarvoor te winnen, en daarmede aan de omstandigheden voor hen de gunstigste wending te geven. Clovis droeg zijne gemalin eene hartelijke liefde toe; hij leerde dagelijks hare innerlijke waarde meer kennen, zag
| |
| |
den invloed van haar geloof op hare gezindheid en wandel, zag hare zelfbeheersching, hare zorg voor de armen, hare belangstelling in menschenheil, en stond haar bereidwillig toe, een Christen-priester en kerkje te bezitten, en naar hare overtuiging hare Godsdienst uit te oefenen. Clotilde was verstandig genoeg om zich vooreerst met deze vergunning te vergenoegen, en bleef niet in gebreke, in hare gesprekken met den Koning dezen telkens te wijzen op de nietigheid zijner goden en op de voortreffelijkheid van het Christendom; maar niet gemakkelijk was clovis te scheiden van datgene waarmede hij van de vroegste jeugd af vereenigd was. - Uw God vermag niets - zeide hij eens bij zulk eene gelegenheid tot clotilde - men kan niet eens bewijzen dat hij van den stam der goden is.
Naauwer werd nog de band tusschen het Vorstelijke echtpaar toen hun een zoon werd geboren, en gemakkelijk ontving clotilde nu de toestemming, waarop het Christelijke moederhart zoo hoogen prijs stelde, dat haar eerstgeborene door den Doop in de Gemeente des Heeren wierd ingelijfd. Allengs werd haar invloed op den Vorst beduidender, en met volharding streefde zij naar het doel om het heerlijk tafereel te verwezenlijken, door den Bisschop patiens haar voorgehouden, en Frankenland te maken tot een erfdeel des Heeren. Eindelijk werd clovis meer gemeenzaam met Christelijke denkbeelden, en twijfel werd in hem geboren of zijne goden wel diegenen waren, welke zijne hulde verdienden.
| |
V.
Aan de beide oevers van den Midden-Rijn in het land van de Lek tot aan de Vogesen, en van de Bodenzee tot in de dalen der Alpen, hadden zich de Alemannen gevestigd, een volk door eeuwenlangen strijd tegen de Romeinen, gehard en met roem bedekt. Dreigend als eene onweêrswolk, dubbel gevaarlijk door hunne oorlogsmagt en hunnen vrijheidszin, stonden zij thans aan de grenzen van het opkomend Frankenrijk, welks voortdurend bestaan niet verzekerd was zoo lang zij onverwonnen bleven. Onvermoeid was griomald, die hen tot de wrekers van zijn door clovis gedooden zoon had uitgekozen, van het eene hunner gehuchten tot het andere getogen,
| |
| |
rusteloos hen opwekkende, om den Frankenkoning in zijne opstijgende vaart te stuiten. Eindelijk zag hij zijne moeite bekroond. Van huis tot huis werd door hem een pijl gezonden, alle vrije mannen tot het feestmaal noodende. In een helderen Maartsnacht van het jaar 496 schaarden zij zich wèlgewapend om een heiligen esch, en offerden, aten en dronken. Bij den vollen beker bragt ieder zijn gevoelen uit, en griomald was niet de laatste die den gehaten clovis dood en verderf wenschte. Den volgenden morgen echter, toen allen volkomen nuchter waren, werd eerst, naar de heerschende zeden, de eigenlijke vergadering gehouden en tot den oorlog tegen de Franken besloten.
Snel trokken de Alemannen over den Main naar den Rijn en versloegen den Koning der oever-Franken sigebert. Maar reeds naderde clovis met de bloem zijns volks. Bij Keulen had een bloedige veldslag plaats. Beide volken zetten alles op het spel, en legden beide hunnen ouden krijgsroem in de weegschaal. Lang bleef de zege onbeslist; de eenheid en betere krijgstucht der Franken liepen gevaar voor de woeste geestdrift der Alemannen te moeten onderdoen; reeds hieven dezen een luid gejubel aan. Maar hij die het teeken tot den zegekreet gaf - het was griomald, trots zijn ouderdom nog krachtig als een jongeling - werd door een reusachtigen Frank aangevallen, en worstelde met dezen lijf aan lijf, daar beide de wapens wegwierpen. Aller oogen waren op de strijdenden gevestigd. Clovis herinnerde zich den God van clotilde. Onder een der eiken, die te midden van het slagveld op een heuvel stonden, zonk hij op eene knie neder, en riep: - God der Christenen! als Gij sterker zijt dan wodan, die met de Alemannen strijdt, zoo help mij tot de overwinning, en ik zal U dienen! - Griomalds kracht verminderde, zijne knieën wankelden - hij viel. Met donderend jubelgeschreeuw braken nu de Franken in de rijen der verschrikte vijanden, wier Koning met de dapperste strijders sneuvelde; de anderen legden de wapenen neder; de krijg was met deze zegepraal beslist.
In triomf keerde clovis, nadat hij door een snel volbragten veldtogt het land der Alemannen veroverd had, in het vaderland terug. Aan de grenzen ontmoette hij den Priester bedastus, die zich als dienaar van den waren God aan clovis bekend maakte, en hem nader onderrigt in de leer van christus
| |
| |
gaf. In Champagne kwam clotilde met den Bisschop remigius haren gemaal te gemoet, die haar begroette met den blijden toeroep: - Ik heb de Alemannen, en gij hebt mij overwonnen!
- Den Heere der heirscharen zij de eer der tweevoudige overwinning! - antwoordde de vrome Koningin, en stelde hem den eerwaardigen Bisschop voor, dien hij dadelijk verzocht hem in de Gemeente te willen opnemen.
Op het Kersfeest van hetzelfde jaar praalde de oude stad Rheims met hare overblijfselen van oude glans en welvaart, als wilde zij den intogt eens Imperators vieren. Het was echter eene belangrijker plegtigheid, die er zou plaats hebben - de Doop van clovis, het begin van een nieuwen tijd voor het volk en rijk der Franken. Al de huizen der straten door welke de optogt naar de kerk ging, waren met bonte en witte doeken behangen; de hooge Dom glansde in feestelijke pracht. Onder plegtige kerkgezangen trad de Koning, door remigius geleid, van de Koningin en vele getrouwen vergezeld, het godshuis binnen. Diep ontroerd door al wat hij zag en hoorde, vroeg hij den eerwaardigen Bisschop:
- Heer! is dit het hemelrijk, dat gij mij beloofd hebt?
- Wees bedaard - antwoordde de Bisschop - buig slechts het fiere hoofd, en verbrand wat gij hebt aangebeden.
Met clovis ontvingen ook zijne zusters den doop in eene doopvont, die thans nog voorhanden is als een gedenkteeken van eene der belangrijkste en gevolgenrijkste gebeurtenissen in de geschiedenis. Drie duizend Franken volgden het voorbeeld huns gebieders.
De doop van clovis gaf blijdschap aan de geheele Christenheid. Men heeft meermalen beweerd dat clovis alleen om staatkundige redenen het Christendom zou hebben omhelsd, en tot bewijs aangevoerd de vele door hem gepleegde wreedheden. Doch men vergeet dat hij bij zijne toetreding tot het Christendom geenszins op den algemeenen bijval der Franken rekenen kon. Wel heeft een gedeelte zijns volks de nieuwe Godsdienst omhelsd; maar een ander deel viel van hem af en onderwierp zich aan zijnen neef, den Koning ragnachar te Cambrai. Wij gelooven veeleer dat clovis toen hij Christen werd uit overtuiging handelde, en schrijven vele zijner daden gedeeltelijk aan de ruwheid dier eeuwen, gedeeltelijk daaraan
| |
| |
toe, dat het Christendom, gelijk bij zoo velen, niet genoegzaam invloed oefende op zijn hart om hem in al zijne handelingen te besturen.
De Christenen in die oorden van Frankrijk welke tot hiertoe clovis' schepter nog niet gehoorzaamden, erkenden hem nu gaarne als hun gebieder. De Romeinsche kohorten, die nog in eenige steden tusschen de Seine en de Loire lagen, traden in zijne dienst en, door dezen aanwas van magt versterkt, ving hij met nieuwe kracht den krijg aan tegen de Bourgondiërs. |
|