Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1855
(1855)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 156]
| |
te Bambor, eene kleine versterkte haven aan de Zwarte Zee. Er was juist een Turksch vaartuigje prijs gemaakt door de booten van een Russisch fregat, bemand met Kozakken. Aan boord van het prijsgemaakte schip bevonden zich, als passagiers, een Circassische prins uit de nabuurschap, vergezeld van twee zijner vasallen en verscheidene bedienden, eene jonge vrouw, en zes Circassische meisjes van twaalf tot vijftien jaren. De patroon van het vaartuig was zonder twijfel een smokkelaar, die wapenen en oorlogs-munitie aan de Circassiërs bragt, in ruil tegen Circassische meisjes bestemd voor de slavenmarkt te Constantinopel. Welligt had de prins eene politieke zending te volbrengen. De beschuldiging van krijgsbehoeften te hebben binnengesmokkeld, werd met kracht door den Turk weêrsproken en bleef onbewezen; doch de handel in meisjes bleek duidelijk en was voldoende om naar de Russische reglementen het vaartuig verbeurd te verklaren. De Baron von haxthausen vroeg aan den Russischen Kolonel, die in de stad het bevel voerde, hoe hij met de Circassiërs, zoo mannen als vrouwen, zou handelen. De Kolonel antwoordde: dat, daar zij behoorden tot stammen die met Rusland in vrede waren, hij er zich toe bepalen zou hun eenige vermaningen te geven en dan in vrijheid te stellen. Intusschen kwam de zoon des prinsen om de bevrijding zijns vaders te bewerken; de Baron vergezelde den jongeling in de vesting en was daar getuige van een zonderling tooneel. Toen de Russische Kommandant de jonge meisjes had aangezegd dat zij vrij waren, liet hij haar de keuze om naar haar land terug te keeren, vergezeld door een prins van den stam; òf te huwen met een Rus of een Kozak, dien zij-zelven mogten kiezen; òf met den Pruissischen reiziger te vertrekken naar Duitschland, waar alle vrouwen vrij zijn; òf, eindelijk, den Turkschen Kapitein te volgen, die haar zou verkoopen op de markt te Constantinopel. Het algemeene antwoord, dat terstond volgde, was: ‘Naar Constantinopel!’ - Zulke meisjes zien in den harem geene slavernij, maar het huwelijk. Daarom gaan zij met een vrolijk hart naar Constantinopel, even als vele Engelsche dames naar Calcutta en Madras. Zij verdragen geduldig de ruwe wijze waarop zij gedurende de reis behandeld worden, omdat zij zich in 't verschiet reeds als de gunstelinge van den Sultan, of voor 't minst van een Pacha beschouwen.
De Circassiërs kennen geene andere weelde dan in hunne wapenen. Zij zijn fier, en weten zich fraai en krachtig uit te drukken. Een gevangen officier, die zich beklaagde over zijne ketenen, kreeg tot antwoord: - Als gij eene vrouw waart zouden we u door onze vrouwen doen bewaren; maar gij zijt een man van moed, en welk moedig man zou de slavernij verduren, als hij niet geketend ware? |
|