Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1855
(1855)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOver de kleeding en toot der vrouwen.
| |
[pagina 147]
| |
zulke ringen de vrouwen der verschillende stammen uit de voorwereld weder geheel hebben kunnen opbouwen. Maar 't is niettemin zeer moeijelijk met eenigen schijn van zekerheid te bepalen wanneer en waar het gebruik van ringen het eerst in zwang is geraakt. Sommigen schrijven het vroegst gebruik er van toe aan prometheus, die, toen hij er voor bedankte om met pandora - de eerste sterfelijke vrouw - te huwen, haar een ring gaf, om haar een weinigje te troosten. Plinius, daarentegen, meent dat de ringen vóór het beleg van Troje onbekend waren. Als reden voor die meening geeft hij op, dat homerus, waar deze de kleinoodiën der Trojaansche vrouwen vermeldt, niet spreekt van ringen. Maar dit kan alleen bewijzen dat die vrouwen geene ringen droegen; want in het Oude Testament wordt melding gemaakt van ringen in Egypte in gebruik, ten tijde van jozef, en dus meer dan 600 jaren vóór den Trojaanschen oorlog. Doch wat hiervan zij, wij zullen niettemin eerst eenige woorden zeggen over de verschillende beteekenissen van den ring, en dien vervolgens als middel tot opschik beschouwen. Oudtijds hebben de ringen symbolische, geestelijke, of geheimzinnige, alsmede kerkelijke, wereldlijke en magische beteekenissen gehad; zij hebben gediend tot eere-teekenen en tot schandmerken, en door de stof waaruit zij vervaardigd waren, hebben zij ook gestrekt om verschillende betrekkingen en standen te onderscheiden. Zoo kent men de ringen die de priesters der oude wet onder aan hun kleed droegen, en waarvan de symbolische beteekenis verborgen is gebleven; den ring dien de hoogepriester van jupiter (de flamen Dialis) droeg, en die veel wijder was dan de ringen der andere Romeinsche burgers, omdat de drager nooit in eenige uitoefening van zijne bediening mogt worden gehinderd; - den herderlijken ring der Roomsch-Katholieke bisschoppen, dien zij dragen als teeken hunner waardigheid en onderpand van hun geestelijk huwelijk met de Kerk van hun Bisdom; - den trouwring, het teeken van onderlinge getrouwheid tusschen man en vrouw, en dien de geestelijke, na hem te hebben gezegend, aan den vinger der bruid steekt, soms met de woorden: Accipe annulum fidei matrimonialis, enz. (aanvaard den ring der huwelijkstrouw); - den ring der maagden die de kloostergelofte afleggen. | |
[pagina 148]
| |
De ringen zijn ook teekenen geweest van geleerdheid, gezag, welwillendheid, getrouwheid, adel, ridderschap. De rabbijn salomon jarchi zegt, met betrekking tot het Boek Esther, dat de ring, die in de eerste eeuwen een teeken was van eer, magt en waardigheid, een vaderlijk en erfelijk goed was. De Koninklijke ring gaf eene soort van Souverein gezag aan dengenen aan wien de Vorst hem toevertrouwde. Pharao nam zijn ring van zijne hand af en deed hem aan jozefs hand, terwijl hij hem over zijn huis en over gansch Egypteland stelde (Genesis xli: 42). Alexander wees perdikkas tot zijn opvolger aan, toen hij stervende aan dezen zijn ring overhandigde (q. cur., L. IX). Mucianus, die onder Keizer vespasiaan den ring zijns meesters droeg, beheerde uit krachte van dien ring de zaken van Staat, zelfs, indien wij de Schrijvers gelooven mogen, zonder den Keizer te raadplegen. Onder de Turken en Sarracenen geschiedde de leenhuldiging door middel van den ring; dit verhaalt ons Keizer constantijn in zijn werk over Het Bestuur van het Keizerrijk. Hetzelfde had plaats onder de eerste Fransche Koningen: als de Vorsten en Heeren hunne vasallen met leenen begiftigden, staken zij hun een ring aan den vinger, welks steen het wapen droeg dat zij voeren mogten. In dat geval diende de ring, even als bij vele volkeren der oude wereld, tot zegel, in stede van eene handteekening. Bij de plegtige zalving en krooning der Koningen, werd de ring gezegend, dien men hun aan den vinger stak. In Savoije was de ring van den heiligen mauritius het teeken der inhuldiging, sinds pieter van Savoije dien van den abt van st. mauritius in Chablais had ontvangen. De Dogen van Venetië trouwden elk jaar op Hemelvaartsdag met de zee, en wierpen dan een ring in de golven, als om de zee te verpligten hun altijd getrouw te zijn; zij deden dit uit kracht van een uitdrukkelijk privilegie, verleend door Paus alexander III. (Sansovinus, Beschrijving van Venetië). Een ceremonieboek, in handschrift gevonden, meldt: dat een hertog in het bezit van zijn leen werd gesteld door de kroon of den ring; een markies door den robijn, dien hij aan den middenvinger stak; een graaf door den diamant; een burg- | |
[pagina 149]
| |
graaf door de gouden roede, en de baronnen en baronnets door de banier. De Koningen van Perzië gaven ringen uit als teekenen van welwillendheid en vriendschap, en alleen zij die ze uit hunne handen ontvingen, mogten ringen dragen. De Peruaansche Inca's verhieven in de ridderschap door gouden ringen aan de ooren der nieuwe ridders te hangen. Te Rome hadden eerst alleen de senatoren en ridders het regt om ringen te dragen van goud; de mindere Romeinen droegen ze gewoonlijk van ijzer, ten zinnebeeld van den eenvoud, die in alles moest worden betracht. Doch de ringen zijn niet enkel eereteekenen geweest, zij waren ook teekenen van schande. Bij eenige volken was de ring een bewijs van dienstbaarheid; bij anderen een teeken van slecht gedrag. Een geruimen tijd lang werd het den Romein tot schande gerekend, als hij twee ringen droeg; nevius en sergius werden daarover berispt; alleen de Romeinsche vrouwen konden zich ongestraft aan die weelde overgeven. De ringen zijn ook teekenen van tooverkracht geweest. In de oude vertellingen van toovergodinnen, en in de ridderromans, spelen zij als zoodanig dikwijls eene belangrijke rol, en de betooverde ringen geven er vaak zeer aardige voorregten aan hen die zoo gelukkig zijn ze te bezitten. Een der zeldzaamste ringen is zeker die geweest van gyges; een talisman welks eigenschappen geheel en al door de poëten zijn veranderd en miskend. Met wat al te groote dichterlijke vrijheid hebben zij eene min of meer aardige fabel gemaakt van eene voortreffelijke les van levenswijsheid. Zie hier wat van dien ring gezegd wordt door den Byzantijnschen scholasticus epiphanius, die de moeijelijke taak ondernomen heeft om de verdichtselen der geschiedenis en der poëzij na te sporen: ‘De wijsgeer gylippus’ - zegt hij - ‘wiens werken ongelukkig verloren zijn gegaan, heeft van dien ring van gyges, waarvan men zulk eene zonderlinge fabel heeft gemaakt, het eerst gesproken. Die ring was werkelijk een talisman, maar een zeer rationele talisman. Hij kwam op de volgende wijze in het bezit van gyges: De volken van Lydië waren de Sybarieten van Klein-Azië; | |
[pagina 150]
| |
zij bragten den nacht met feestvieren door, en sliepen vervolgens een gat in den dag. Omstreeks acht eeuwen vóór christus bewoonde gyges de stad Pelopea, thans Thyatira geheetenGa naar voetnoot(1); hij was jong, welgemaakt, rijk, dapper en begaafd met vele talenten. De wijsgeer gylippus, leermeester, naar men zegt, van den beroemden bias, een der zeven Grieksche wijzen, bragt zijn leven door te Claros bij de kleine rivier Halesus, ten Noord-Westen van Ephesus gelegen. Daar kwam gyges, die zeer eerzuchtig was, hem opzoeken, om van hem te vernemen, op welke wijze hij zijn leven en zijne talenten het best zou kunnen besteden. “Lees” - sprak de wijsgeer, terwijl hij hem een looden ring overhandigde, op welken een rond plaatje van twee strepen middellijn was aangebragt, dat 999 bijna onzigtbare lettertjes bevatte - “lees dit elken morgen bij de eerste stralen der zon.” In Pelopea teruggekeerd, las gyges op zijn ring het volgende: Verloren uren. Stel u twee personen voor, waarvan de een des morgens opstaat om half tien, en de ander ten zes ure. Als zij beide den ouderdom van vijftig jaren bereiken, zal de laatste 63875 uren, of 2661 dagen langer in werkzaamheid geleefd hebben dan de eersteGa naar voetnoot(2). Stel u voor dat er in Lydië 1500,000 personen zijn, die kwart over negen ure opstaan. Als er van dat aantal 950,000 ten zes ure opstonden, in plaats van te kwart over negen, konden er in vijftig jaren tijds 56.346.875.000 uren, dat zijn 6.432.292 jaren levens meer aan persoonlijke en maatschappelijke verbetering en vooruitgang worden besteed. Daar niets gunstiger is voor de gezondheid, en langer doet leven, dan 't vroeg opstaan, kunnen wij aannemen dat er onder die 950.000 personen, 500.000 zijn die vier jaren langer zullen leven, dan anders zou zijn gebeurd, en dus, b.v., 54 jaren in plaats van 50 oud zullen worden. Zoo zouden er twee millioenen jaren van werkzaam bestaan worden | |
[pagina 151]
| |
gewonnen, die, met de 6.432.292 jaren, in 50 jaren tijds een totaal van 8.432.292 jaren levens uitmaken, die alleen verkregen zouden worden door dat opstaan van 950.000 nuttig werkzame lieden des morgens ten zes ure, in plaats van, zoo als men in Lydië doet, te kwart over negen ure. Gyges begreep den zin van deze berekening van gylippus: hij stond alle ochtenden eenige uren vroeger op dan zijne medeburgers. Zijn arbeid, zijne talenten, zijn ijver openden hem den weg tot eer en aanzien; hij werd ambtenaar en gunsteling van candaulus, den Lydischen Koning, en beklom na hem den troon. Dus was de beruchte ring van gyges in waarheid een talisman; maar een zoodanige waarvan nog iedereen zich kan bedienen.’ Na de ringen aldus beschouwd te hebben als teekenen of zinnebeelden, zullen wij die behandelen als tooisel, en de verschillende wijzen opgeven, waarop men ze gedragen heeft. Inzonderheid werden te allen tijde de ringen aan de vingers gedragen; eerst droeg men ze aan beide handen, onverschillig welke, maar later, toen men er diamanten en andere kostbare steenen in zette, droeg men de ringen, om ze te beter te bewaren, aan de vingers der linkerhand, die gewoonlijk minder gebruikt wordt dan de regter. Onder de vingers koos men den vinger uit naast den pink, omdat men - zegt macrobius in zijne Saturnaliën - toen geloofde dat er eene zenuw liep van het hart af tot aan den zoogenaamden ringvinger (annularis). Nog later, toen men meer dan één ring begon te dragen, stak men ze aan alle vingers, behalve aan den middelsten (den digitus infamis), die te Rome voor schandelijk, voor gemeen gehouden werd. Vervolgens werd het mode om den ring aan den wijsvinger (index) te dragen, en eindelijk om ringen aan al de leden te dragen, dat is, drie aan elken vinger. Men begon toen de weelde hierin zoodanig te overdrijven, dat de Senaat in het negende jaar der regering van tiberius bepaalde, dat voortaan alleen personen tot een vrijen stand behoorende en die 400 sestertii in eigendom bezaten, ringen zouden mogen dragen. Van de vingers deed men de ringen afdalen naar de teenen. Die mode heerscht thans nog bij de Indiaansche vrouwen. Anderen, daarentegen, deden ze opklimmen naar de ooren, en dit gebruik | |
[pagina 152]
| |
verspreidde zich alom, ofschoon toch met eenig onderling verschil. Bij vele Amerikaansche volken, in Siam en andere gedeelten van Azië, werden lange ooren voor schoonheden gehouden. Om ze te rekken hing men in het lelletje, waarin een gaatje werd geboord, kleine ringen; langzamerhand nam men die grooter en grooter, en eindelijk hing men daar stukken hout, steen of metaal aan, die het oor meer en meer naar den schouder trokken. De vrouwen in Nieuw-Zeeland droegen er stukken wol met koorden aan, waaraan vogels bij de eene, bij anderen pakken naalden, scharen, zelfs nagels en tanden van dooden, en hondentanden hingen. (Zie cooks Reizen). Eenige Negerinnen droegen gouden ringen in de ooren, waarvan de middellijn een halven voet beliep (Reize van bruce). Bij de Mongolen waren de oorbellen gewoonlijk een voet lang (Geschiedenis der Turken en Mongolen). De vrouwen op de kust van Malabar droegen oorringen die vier oncen wogen, en het gat in het oor was zoo groot dat men er gemakkelijk een vuist in kon steken. (Reis van dellon). In andere landen hadden de vrouwen nog wonderlijker smaak: zij droegen ringen door den neus, de lippen, de wangen, de kin. De vrouwen in Peru droegen aan den neus een massief gouden ring, waarvan de dikte geëvenredigd was aan den rang harer echtgenooten; de neus zakte langzamerhand door die zwaarte en kwam in gevorderden leeftijd voor den mond te regt (Reize naar Peru). De vrouwen op het eiland San-Salvador beplakten het topje harer neuzen met goudblad, staken het door, gelijk de oorlellen, en hingen er schelpen en hoorns aan. De vrouwen op het Cayenne-eiland hadden een klein geldstuk, of eene groote kraal van groen kristal aan hare neuzen hangen (Verhaal van froijer); de Mexikaansche droegen er edelgesteenten en goud aan (gomara); de Arabische en sommige in Hindostan staken er een grooten gouden ring door; die in de Provincie Guzurata hingen er eene reeks van ringen aan, in elkander gehaakt als de kinkettingen der paarden (Verhaal van mendesle); anderen weder staken er beenderen of stukken hout in. Die opschik moge om de eene of andere reden bevallen hebben, maar was toch zeker geen ligte of gemakkelijke dragt. Nogtans schijnen ook de Joodsche vrouwen er vroeger smaak | |
[pagina 153]
| |
in gevonden te hebben; immers in het Boek der Spreuken, Hoofdst. xi: 22, leest men van den gouden neusring eener schoone vrouwGa naar voetnoot(1). Afwisseling in den tooi is voor de vrouwen, zelfs in den wilden staat, eene behoefte. In de beschaafde maatschappijen komen nijverheid en vinding de vrouwen te hulp: daar verandert de mode elk oogenblik den vorm harer kleederen, kleinoodiën en snuisterijen; maar de arme wilde vrouwen missen dergelijke hulpmiddelen, en moeten zich soms verminken of kerven om een nieuwen opschik in 't leven te roepen. De eene doorboort dus, gelijk wij gezien hebben, haren neus, de andere hare lippen, wangen of kin. Onder de oude Ethiopiërs droegen de vrouwen een koperen ring door de lippen (diod. sic. I). Op het Cayenne-eiland was een stam, waarvan zoo wel de mannen als de vrouwen een zeer groot gat in de onderlip maakten, om er een stuk hout of kristal, aan een ring bevestigd, in te zetten (Verhaal van froijer). De Indiaansche vrouwen in Brazilië plaatsten kleine groene steenen in hare lippen, even als in de kas van een ring (Reize van fery en van kniver). De vrouwen uit den stam der Omaguasen staken er allerlei gekleurde vederen in (Reize van la condamine). Bosman deelt mede: dat de Negerinnen van Rio-Gabon hare onderlip als een ring doorboorden, om het genoegen te hebben er haar tong door te steken. De vrouwen uit Kamschatka dragen er beenderen van dieren en geheele vogels door. De Mexikaansche vrouwen maakten 't zelfde gebruik van kin en wangen. In de tiende eeuw hadden de Russinnen van den ring een voorwerp van tooi, maar tevens van verdediging gemaakt; zij bedekten zich de borst, naar gelang van den rijkdom harer echtgenooten, met een ijzeren, koperen, zilveren, of gouden kas, waaraan een ring zat met een dolk. Van de vijfde tot de elfde eeuw droegen de jonge meisjes van koninklijken of vorstelijken bloede in Frankrijk, en in de andere Staten van Europa, een gouden band of ring om het hoofd. | |
[pagina 154]
| |
Als bondgenoot van den minnenijd heeft de ring nog vreemder rollen gespeeld; doch wij zullen die maar stilzwijgend voorbijgaan. De weelde in het dragen van ringen, en de misbruiken daaruit gevolgd, leveren velerlei aardige bijzonderheden op. De stukken steen of zaadkorrels, waarmede men de ringen vroeger versierde, toen zij nog van ijzer waren, deden naderhand, toen zij van goud waren geworden, het denkbeeld ontstaan om er diamanten en andere edelgesteenten in te zetten. Men zegt dat de Romeinsche Senator nonius de eerste was die in zijn ring een steen deed vatten, ter waarde van twintig duizend kroonen. Deze ijdelheid mishaagde den Senaat zoo zeer, dat nonius er streng om gestraft werd. Keizer heliogabalus, die zich met eene geheel vrouwelijke behaagzucht opschikte, spreidde eene ongehoorde weelde in het gebruik van ringen ten toon: nooit droeg hij meer dan tweemalen dezelfde ringen, welke waarde die ook bezaten: elken dag droeg hij nieuwe. Dit voorbeeld had treurige gevolgen. Men wilde doen zoo als de Keizer deed, en, zegt seneca: ‘Men zag vrouwen die aan hare vingers de waarde droegen van twee tot drie fortuinen.’ Van cleopatra is 't bekend dat zij, om een beker wijns te drinken, die meer kostte dan een prachtig gastmaal haar door antonius aangeboden, een harer oorringen met eene parel van meer dan twintig millioen sestertii (ƒ 1.250.000.-) afdeed, de parel in azijn deed oplossen, en dat vocht toen in een beker wijns mengde en opdronk. Als plinius gewaagt van de weelde der vrouwen van zijnen tijd in 't dragen van ringen, halskettingen en armbanden, zegt hij: ‘Ik heb tullia, de gemalin van caligula, voor het afleggen van gewone bezoeken, zoodanig aan vingers, armen, hals en ooren met edelgesteenten overladen gezien, dat de waarde er van veertig millioen sestertii (ƒ 2.500.000.-) te boven ging.’ Die overdreven weelde in het ringen-dragen overleefde de Romeinen. De schrijvers van het werk: l'Art de vérifier les dates, verhalen daaromtrent de volgende bijzonderheid uit de Fransche geschiedenis: ‘Toen zekere prins rodolphe zich eens bij den Hertog van anjou bevond, bragt deze hem in zijn kabinet, en toonde hem daar eene schitterende verzameling van ringen met kost- | |
[pagina 155]
| |
bare steenen. Rodolphe beschouwde die eenige oogenblikken, en vroeg toen naar hunne waarde en opbrengst. De hertog antwoordde: dat de waarde er niet van was te berekenen, maar dat hij er geen penning van trok. - ‘Ik voor mij’ - hernam toen rodolphe - ‘bezit maar twee steenen, die mij omtrent niets kosten, en jaarlijks twee honderd percent opbrengen.’ Toen zag de Hertog verwonderd op, en wilde volstrekt die steenen zien, en nu geleidde hem de prins naar twee molens, die hij binnen kort had doen bouwen: ‘Ziedaar’ - zeide hij tot den Hertog, en wees hem naar de molensteenen - ‘dat zijn die twee steenen die bijkans niets hebben gekost en mij méér opbrengen dan gij trekt van al uwe ringen en kleinoodiën.’ In Frankrijk hebben de ringen ook gediend tot symbolen van kunst. De monnik van Sint-Gallen gewaagt van zekeren leidrade, een Aartsbisschop van Lyon, onder karel de Groote, die in de negende eeuw eene muzijk- en zangschool had opgerigt. Aan elken zanger en muzijkant, die toegelaten werd, gaf leidrade een ring, op welks kas eene lier gegraveerd stond. De Ouden, zoo weelderig in 't gebruik der ringen, regelden dat ook naar de jaargetijden: de mode ontstond onder de Romeinen om van ringen te verwisselen naar mate van het jaargetijde, de zwaarsten dienden voor den winter, de ligtsten voor den zomer. Juvenalis spot met die dwaze mode, in een zijner hekeldichten, waar hij spreekt van ‘het goud van den zomer dat de zweetende vingers verkoelt’. Ook werden de ringen gebruikt om aardigheden, vleijerijen, dankbetuigingen, geloften van vriendschap, of dergelijke gevoelens of opwellingen van geest uit te drukken, Men graveerde er teekenen, hiëroglyphen, deviesen, symbolen op; ook miniatuur-portretten, die, naar men zegt, zekere pyrgoteus, ten tijde van alexander, in de mode bragt. Die mode om op ringen te doen schilderen, gaf in een staatkundig en zedelijk opzigt, aanleiding tot zoodanige uitspattingen, dat zij plinius deed zeggen: ‘dat de eerste persoon die een ring aan zijn vinger had gestoken, eene afschuwelijke misdaad had begaan’. - Tot verzachting van deze wat ál te gestrenge uitspraak van den Romeinschen historieschrijver, zullen wij ten slotte aanvoeren: dat een man die in eenen zeer goeden reuk staat, de Kerkvader cypriaan, het dragen van ringen vergunt, ‘vooral’ - zegt hij - ‘als er een matig gebruik van gemaakt wordt’.
Vrij, naar c. leynadier. |
|