Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1855
(1855)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijEvangeline. Het Vrouwelijk Leven, door Mevr. elise van calcar, geb. schiotling. Twee Deelen. Te Schoonhoven, bij S.E. van Nooten. In kl. 8vo. 444 bl. ƒ 3-40, geb. in linnen ƒ 4-:‘Dat vrouwenhart, zoo warm maar zoo hartstochtelijk, zoo teeder maar zoo naijverig, zoo fijn maar zoo prikkelbaar, zoo levendig maar zoo overijld, zoo gevoelig maar zoo lichtgeraakt, zoo sterk maar zoo zwak, zoo goed maar zoo slecht, - beheerscht moet het worden en hervormd, opdat dat levenssap, waarvan het overstroomt, binnen de juiste richting blijvende, zich heerlijk ontwikkele tot bloesems van nederigheid en tot vruchten van liefde. Beheerscht en hervormd - maar door wien? O, van wien anders kunt gij die genade verwachten dan van dien Zone Gods, die, niet tevreden met u door middel van de godspraken Zijner dienaars uwen rang te hebben hergeven en uwe roeping geopenbaard, zelf u in Zijn leven er het ideaal van heeft getoond en den weg gebaand door Zijn kruis? Jezus levende, volmaakt toonbeeld van de zachte zoo wel als van de verhevene deugden, is voorbeeld voor de vrouw gelijk voor den man: jezus gekruisigd, het eenige offer dat de zonde verzoent, is de cenige bron van die heilige liefde die, alleen in de toepassing voor beiden verschillende, en den man en de vrouw van de zonde verlost. Maar zoo jezus tusschen man en vrouw aan eenen kant gemakkelijker toegang kon vinden, zou het niet bij de vrouw zijn? Hij, die “liefde” is: Hij, die niet gekomen is om gediend te worden, maar om te dienen: Hij, wiens geheele wezen zich oplost in zelfverloochening en opoffering: Hij, in één woord, die slechts op de aarde gekomen is om de vurigste liefde te betoonen in de diepste nederigheid? Bedrieg ik mij, mijne zusters! - gij alleen kunt het | |
[pagina 802]
| |
mij zeggen - bedrieg ik mij als ik denk dat niets op de aarde inniger sympathie heeft met jezus christus dan het hart der vrouw? Eene overtollige vraag! O, neen, ik bedrieg mij niet, of het innigste wezen der vrouw moest niet meer vrouwelijk zijn! Het Christelijk geloof, zoo diep in het wezen der menschheid geworteld dat het slechts wonderbaar van natuurlijkheid is, sluit zich ook zoo wonderschoon aan alle behoeften van uw zedelijk wezen, dat gij niet waarlijk vrouw kunt zijn tenzij door geloof aan het Evangelie: de Christin is niet alleen de beste der vrouwen, zij is te gelijk de meest vrouwelijke. O, gij dan, die de nederige en weldadige roeping van uwe kunne volbrengen wilt, - onder het kruis, of nooit!’ Ref. meent zijne aankondiging van de ‘Evangeline’ niet beter te kunnen beginnen dan met de bovenstaande regelen uit La Femme, deux discours par adolphe monod. Hij heeft deze heerlijke toespraken vóór vier jaren in onze taal overgebracht, en blijft zeGa naar voetnoot(*) dringend aan alle vrouwen aanbevelen die hare aardsche en hemelsche bestemming naar het Evangelie Gods willen leeren kennen. Dat eene dergelijke ingenomenheid ook met Mevr. van calcar's werk hem bezielt, heeft hij getoond door zijne in de vorige maand uitgegeven brochure: ‘Het Evangelie en het gezellig verkeer’, op welker eerste bladzijden hij getracht heeft de kritiek, aan dit werk in ‘De Gids’ van Mei 1855 ten deel gevallen, te wederleggen. Hij neemt de vrijheid, naar dit zijn geschrift te verwijzen voor eenige punten die hij hier niet verder bespreekt, en zal zich te dezer plaatse tot een paar opmerkingen over bijzonderheden in de ‘Evangeline’ bepalen. Het boek begint met eene rechtvaardiging van den titel, omtrent welken naauwelijks behoeft vermeld te worden dat hij aan Mrs. beecher stowe's wereldberoemden roman is ontleend. De S. heeft hiermede, door het vermelden van eene bekende, aantrekkelijke persoonlijkheid, het min of meer afschrikkende eener afgetrokken benaming willen vermijden. Onzes inziens ligt in deze transactie met den smaak harer lezeressen eene aanwijzing, dat niet alleen de titel, maar het geheele werk zelf zich nog gemakkelijker toegang tot die harten zou hebben gebaand, indien de rijke onderwerpen die het bevat, hetzij door zamenvoeging van verscheidene novellen, hetzij door een aaneengeschakeld verhaal, meer aanschouwbare persoonlijkheid hadden verkregen. Wij maken deze opmerking met vrijmoedigheid; vooreerst omdat de S. reeds zoo menigmaal de bevoegdheid harer schoone talenten tot dic taak heeft bewezen, en ten andere omdat zij minder eene beschul- | |
[pagina 803]
| |
diging tegen haar behelzen dan wel tegen hare lezeressen, die dikwerf, door eene harer onwaardige antipathie tegen meer afgetrokken redenering, een bevattelijker verhaaltrant noodzakelijk maken. Hierop volgt eene beschouwing van de vrouw volgens haar oorspronkelijken aanleg en bestemming, en eene historische aanwijzing hoe het éénige wat haar van hare heerlijke bestemming verwijdert, de zonde, en het éénige redmiddel ook voor haar, gelijk voor de geheele menschheid, het geloof in jezus christus is. Uitvoerig wordt daarna het vrouwelijk gevoel in al zijne openbaringen en verbasteringen beschouwd, en de gewichtige vraag behandeld: of de verstandelijke ontwikkeling des geestes ook tot de bestemming der vrouw behoort? Wij verblijden ons over de grondigheid waarmede zij hier toestemmend wordt beantwoord. Immers trekt deze vraag in onze dagen weder algemeene belangstelling. Een der schranderste medewerkers aan de Revue des deux Mondes beantwoordde haar onlangs, met toepassing op Amerika, door eene beschouwing die, onzes inziens, ook voor Europa en Nederland geldt. In de onderscheidene Amerikaansche Schrijfsters, wier werken in den laatsten tijd een triomftocht door de Europesche wereld hebben gemaakt, ziet hij eene krachtvolle reactie tegen de minachting, met welke de thans vooral zoo zeer door buiten den huiselijken kring liggende industriële bemoeijingen medegesleepte mannelijke wereld de vrouwelijke waarde miskent. Daarom ook noemen wij het merkwaardig dat juist in onzen tijd frederika bremer, in hare ‘Herinneringen aan mijn verblijf in Engeland in het najaar van 1851’, het recht der vrouw op meer geestontwikkeling en langs dien weg op meer zelfstandigheid in onze maatschappij bepleitte. ‘Wat is het waarvoor men bevreesd is bij deze ontwikkeling der vrouw? Is men beducht dat zij daardoor minder vrouwelijk zal worden? Meent men dat eenig wezen, wanneer het zich in vrijheid en waarheid ontwikkelt, iets anders worden kan dan wat God bij de schepping daarvan bedoeld heeft? In waarheid, op het tegenwoordig oogenblik en met de verkeerde levensrichtingen welke zoo lang het leven en de bewustheid der vrouwen, en daarmede ook die der mannen, hebben onderdrukt, kan men zich slechts verwonderen dat de vrouwen nog zijn wat zij zijn.’ En na hare hoop te hebben ontboezemd dat de vrouw eenmaal in waarheid eene ‘hulpe tegenover den man’ zal wezen, dàn wanneer man en vrouw niet meer als meester en slavin verkeeren, maar in vrije liefde tot het gemeenschappelijke doel elkander de hand zullen reiken, gaat zij voort: ‘Is dit visioen der toekomst te schoon om ooit waar te worden? Het is te schoon om niet waar te worden.’ - - ‘De Chinezen klemmen de voeten hunner vrouwen in naauwe schoenen opdat zij niet verre van huis zouden gaan. Maar de Chinezen zelve zijn op dezelfde plaats blijven staan, terwijl de geheele wereld vooruitgegaan is.’ Daarom zeggen wij vooral van harte ‘amen’ op Mevr. van calcar's woorden (D. I, bl. 179, 184): ‘De | |
[pagina 804]
| |
ontwikkeling des geestes zal het karakter der vrouw niet verderven, zoo die ontwikkeling gelijken tred houdt met haar hart; en de wetenschap zal de gedachtenis aan haar plichten niet verdringen, waar Geloof en Liefde haar bescherm-engelen zijn. Maar zonder deze gaan alle gaven te loor en inzonderheid die van een schitterend verstand. Waar het verstand niet gebracht wordt tot de gehoorzaamheid des geloofs, waar het niet de Goddelijke Openbaring tot richtsnoer aanneemt, daar is het eene gevaarlijke gave voor de vrouw; want wat schoonheid is voor het ligchaam, dat is in dat geval een schitterend verstand voor de ziel, eene bron van verzoeking, eene aanleiding voor gevaar en benijding.’ Tot aanbeveling van de daarop volgende beschouwing der liefde kunnen wij ons niet weêrhouden de, helaas! zoo waarachtig-menschkundige opmerking van D.I, bl. 224, mede te deelen: ‘De jaloezy noemt elke vrouw die eenigen opgang maakt, die zich bevallig voordoet, die een innemend voorkomen heeft, of een smaakvol toilet maakt, die daarbij opgeruimd, spraakzaam en vrijmoedig is, eene coquette. Neen, de ware coquetterie is zoo onschuldig niet, en bedient zich ook niet van zoo ongekunstelde middelen - maar eigenlijke coquetterie is een wreed en zondig spel met de teederste aandoeningen des harten; want op het hart heeft zij het gemunt, niet om het te bezitten, maar om het te beheerschen. Zij verwekt liefde, niet om ze te genieten, maar om te kwellen. Zij ontsteekt een vuur, niet om zich in dien zachten gloed te koesteren, maar om brand te stichten en zich als nero in het vlammenspel te verlustigen. Zij is gelijk aan armida in het Verlost Jeruzalem, die de Christenridders in het leger komt verstrikken.’ Het Tweede Deel beschouwt het vrouwelijk leven in de verschillende toestanden welke leeftijd en wisseling der omstandigheden medebrengen. De gronden op welke de S. de verkieslijkheid der huiselijke opvoeding boven die der kostscholen betoogt, bevelen wij ter naauwgezette toetsing bij alle belangstellende ouders aan, even als vinet's uitmuntend geschrift over ‘de Opvoeding, het Huisgezin en de Zamenleving’. Ook brengen wij der Schrijfster onzen dank toe voor den nadruk waarmede zij de ongehuwde vrouw op den rijkdom van heerlijke bemoeijingen wijst, die haar leven waardiglijk kunnen vervullen en er eene schoone beteekenis aan geven. In dit punt, welks belangrijkheid zoo groot en aandoenlijk is, verdient zij verre den voorrang boven Mevr. de gasparin's ‘Huwelijk uit het Christelijke standpunt beschouwd’, en wordt zij alleen geëvenaard, misschien overtroffen, door de teedere en voor een man onnavolgbare fijnheid van monod. Het boek wekke, in weerwil van de weelde, ja, hier en daar overladenheid, van den stijl, velen op tot ernstig en grondig nadenken over zijn gewichtigen inhoud. j.h.g. |
|