uitlating in 't Art. Amerika, en tot verbetering van enkele misstellingen in 't Art. Amsterdam’.
Het werk is voorts verrijkt met eene Voorrede, waarvan wij de lezing aanbevelen van wege hare belangrijke aanwijzingen ten behoeve van hen die dit Woordenboek zullen gebruiken. - Te regt heet het aldaar, nadat met oordeel over het nut van Woordenboeken, en tevens over het misbruik dat daarvan gemaakt wordt, gesproken is: ‘Wie toch is er - al moge hij ook op een veelomvattend en vasthoudend geheugen bogen, en al heeft hij van de aardrijkskunde een hoofdvoorwerp van studie gemaakt - die zich beroemen kan, dat hij de zoo uitgebreide en steeds aangroeijende nomenclatuur, welke deze wetenschap in haren ganschen omvang hem voorlegt, voor een tiende, zeggen wij voor een honderdste deel slechts, in zijn brein heeft opgenomen en gestadig blijft bijhouden? En is het zoo gelegen met den man van 't vak, hoe zal 't in dezen dan zijn met den dilettant en met den vreemdeling op 't gebied, die toch, 't zij als handelaar, als industriëel, als dagbladlezer en in zoo menige andere betrekking, schier dagelijks behoefte heeft om zich aangaande eenig geographisch onderwerp te vergewissen? - Zoo ergens, dan is 't hier even noodig als nuttig, om zoodanige vraagbaak bij de hand te hebben, waarin men met weinig moeite 't gevraagde onderwerp vinden kan, te gelijk met de merkwaardigste daaraan verknochte bijzonderheden.’ - Daarom ook was het dat wij in ons vorig verslag zeiden: ‘Een werk als het tegenwoordige is in ieder beschaafd huisgezin onmisbaar’. Wij voegden er bij: ‘Eene vraagbaak als het Geographisch Woordenboek van den Heer kramers is eene behoefte’. Dat ook de verdiensten van den arbeid des Heeren k. en de fraaije uitvoering van den Heer van goor door den landgenoot algemeen zijn erkend geworden, bewijst de breede ‘Naamlijst van Inteekenaren’, en er is, naar ons oordeel, geen twijfel aan of het vertier van dit algemeen bruikbaar werk zal, bij de
steeds vermeerderende beoefening en kennis van de aardrijkskunde, nog ruimer worden. De Uitgever heeft wijders gezorgd voor een ‘geprest linnen band met rijk vergulden rugstempel’, waarop de tegenwoordige smaak zoo gesteld is, en dat voor een uiterst geringen prijs.
In de Voorrede wordt het navolgende woord aangehaald uit de Astrea: ‘Zoo'n ding, een onmisbaar meubel in de huishouding van ieder fatsoenlijk man, moet, zonder nog geheel versleten te zijn, van tijd tot tijd eens vernieuwd worden, of liever, het moet om de 25 of 50 jaren zijne plaats ruimen voor een ander van beter allooi.’ Wij zijn 't hieromtrent met de Astrea niet geheel eens. In de dagen die wij beleven, is de opgegeven tijd veel te ruim. Een Aardrijkskundig Woordenboek is zoo lang niet bruikbaar. Een tijdvak van tien jaren zouden wij reeds te lang vinden. Men sla het ‘Register van Verwijzingen, Verbeteringen en Bijvoegsels’ maar op, en zie hoe veel nieuwe Graafschappen en Steden in de Noord-Amerikaansche Unie daar vermeld staàn. Dan bedenke men, hoe