Water. Te Assen, ter Prov. Drentsche en Asser Courantdrukkerij. 1855. In gr. 8vo. IV en 57 bl.
De binnenschipperij is nog niet moede hare klagten te verheffen tegen de regerings-maatregelen, waardoor zij, naar haar beweren, cijnsbaar gemaakt is en gehouden wordt aan de bijzondere belangen der aandeelhouders in de Maatschappij tot Verbetering van het Zwolsche Diep. Bij de herziening van het voorloopig tarief, bij Koninklijk Besluit van 1 Januarij 1851, was aan onderscheidene grieven der binnenschipperij te gemoet gekomen; maar - naar het schijnt, op voortdurende aanzoeken der belanghebbende Maatschappij - is op 30 Oct. 1854 een nieuw Kon. Besluit genomen, waarbij het tarief weder is verhoogd. Het is dit nieuwe Besluit, hetwelk tot deze vierde toelichting aanleiding heeft gegeven. Terwijl de schipperij altijd op hare oude grieve terugkomt, dat alle tol, van hunne vaartuigen wordende gevorderd, die een minderen diepgang hebben dan de vroegere dagelijksche waterstand, onbillijk is - doet zij nu, met bijzondere betrekking tot dit laatste Besluit, de volgende vragen: ‘Waarom moeten nu weder een zoo groot aantal vaartuigen tot betaling van tol worden verpligt, die, op voordragt van den vorigen Minister, bij Besluit van 1 Januarij 1851, van betaling van tol geheel waren vrijgesteld? Waarom moet er zoo heel veel meer voor lichtgeld worden betaald dan bij Koninklijk Besluit van 30 December 1850 was bepaald? Waarom moet er havengeld worden gevorderd, zonder dat men van de haven gebruik maakt, ja zelfs, als men ver van dezelve geankerd is?’ - De schippers verklaren dat, daar er sedert 1 Januarij 1851 in den toestand van het vaarwater geene de minste verandering gekomen is, noch in dien der werken, of van het jaagpad, zij op die vragen niet weten te antwoorden: - dat is, geen goed, voldingend, regtvaardig antwoord weten zij er op te geven; want zij geven genoeg te kennen dat, naar hunne meening, het belang der binnenschipperij aan dat van de aandeelhouders in de bewuste Maatschappij wordt opgeofferd. De schippers beroepen zich voorts in hun belang op het
advies van eenen Ingenieur in Drenthe, waarin breedvoerig de gronden, waarop de verhoogde tolheffing schijnt te berusten, zijn wederlegd.
Op bl. 34 vangt de behandeling aan van het tweede onder-