Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1855
(1855)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijPractische Handleiding voor het Grieksche Testament, ten dienste van hen, die geene kennis van de Grieksche Taal hebben, maar het Nieuwe Testament in het oorspronkelijke begeeren te lezen. Uit het Engelsch. Te Utrecht, bij Kemink en Zoon. 1855. In kl. 8vo. 109 bl. ƒ :-90.Niets van eene taal te kennen en er echter een geschrift in te lezen, is eene zoo klaarblijkelijke ongerijmdheid, dat men zich bij den titel van dit boekjen onwillekeurig afvraagt: wat beduidt dit? Het antwoord op die vraag kunnen wij in korte woorden geven: het boekje bedoelt, zoo veel Grieksch te | |
[pagina 776]
| |
onderwijzen als de Schrijver noodig acht om het N.T. in het oorspronkelijke te kunnen verstaan; de titel zegt dus zoo veel als ook beteekenen zou eene: ‘Practische Handleiding, ter dienste van hen die, geen woord Spaansch kennende, den Don Quixote in het oorspronkelijke begeeren te lezen’. Dat het boekje zoo iets bedoelt, zegt evenwel nog niet wat het is. Het is een zeer onbeduidend, uiterst onduidelijk, hoogst gebrekkig onderrigt in eenige regelen der Grieksche taal, bepaaldelijk ingerigt voor het N.T., maar niet hooger te achten dan als een voertuig van oppervlakkigheid. Het eerste gedeelte bevat eenige grammaticale aanmerkingen, doch wie er de declinatiën en conjugatiën uit moet leeren, zal er niet best wijs uit worden, tenzij hij bij de ineengedrongen voordragt zich eene moeite getrooste, tienmaal grooter dan eene goede spraakkunst baren zal: eene moeite, die zich dan nog op verre na niet beloont door juiste en volledige kennis van de woordgronding der Grieksche taal. Wij durven het iemand zetten, dit gansche eerste gedeelte op zijn duimpje te kennen en een kapittel van het N.T. - maar hij moet het niet, zoo als met een ontwikkeld Christen doorgaans het geval is, half van buiten kennen - te vertalen. Indien wij het stukjen in een philologisch tijdschrift beoordeelden, zouden wij tallooze bewijzen kunnen bijbrengen voor de onwetendheid van den Schrijver en de ondoelmatigheid van zijn geschrift. Als één trek gelde voor allen, dat hij zich van den Aoristus, of eigenlijk van de Aoristen, afmaakt met deze cavalière woorden: ‘De Aoristus (onbepaald verleden tijd) komt met den volmaakt verledenen tijd (le prétérit) in het Fransch en met den volmaakt verledenen tijd (perfectum) in het Latijn overeen, aanwijzende wat geheel of onbepaald verleden is, als ἔτυψα, ik sloeg, of heb geslagen. Deze tijd wordt vooral gebruikt om geschiedkundige feiten te verhalen’. Dit is alles. Het verstaan van vele plaatsen des N.T., waar een Aoristus gebruikt wordt, zal er na dit onderrigt wel dunnetjes op zitten. Of is bij den Schrijver lezen iets anders dan verstaan? Nu, ja, om het N.T. in het oorspronkelijke te lezen behoeft men slechts de letters en hare uitspraak te kennen. Wij, Nederlanders, hadden en verdienden in onze taal-studiën den naam van degelijkheid. Onze naburen, vooral de Duitschers, leggen ons uit dien hoofde wel eens te laste, dat | |
[pagina 777]
| |
wij liever aan de woorden kluiven dan ons tot de zaken verheffen - wij houden het maar bij den Koninklijken weg, dat men, om te weten wat iemand heeft bedoeld, eerst naauwkeurig moet weten wat hij heeft geschreven. En dáárop komt het in het N.T. nog veel meer aan dan in ieder ander boek ter wereld. Het is, ja, jammer voor de historie, als wij door het verkeerd verstaan van eene plaats in xenophon mistasten omtrent een feit in den vermaarden terugtogt der Grieken; maar 't zal niemand benadeelen. De Heilige Schriften echter, die ons moeten wijs maken ter zaligheid, moeten wèl verstaan worden; daar zijn hooger belangen mede gemoeid. Want al stelt men zijne eeuwige belangen niet afhankelijk van de juiste opvatting van het eene of andere leerstuk - het komt in de waarheid die ter godzaligheid leidt, op klare voorstellingen van de heilige oorkonden aan, en 't is in ons oog eene hoogst laakbare ligtzinnigheid, door oppervlakkige schijukennis een mogelijk kwalijk verstaan van jezus' en der Apostelen woorden in de hand te werken. Waarlijk, zoo iets toont weinig eerbied voor den Bijbel. Reeds daarom mishaagt ons het luchtige van dit boekje. Maar er is nog meer. Het N.T. is een Grieksch boek, maar het heeft een geheel eigenaardig taalëigen. De kennis van het zuivere Grieksch is noodig om het te verstaan, maar niet genoegzaam. Het N.T. heeft eenen geheel Hebreeuwschen vorm, die vooral uit de Alexandrijnsche vertaling van het O.T. moet worden nagespoord, en dit kan wederom niet zonder eenige kennis van de Hebreeuwsche taal zelve geschieden. Daarvan heeft de Schrijver wel iets gehoord, maar het ontbreekt hem klaarblijkelijk aan naauwkeurige kennis van het fijne onderscheid tusschen het gewone Grieksch en dat waarin het N.T. geschreven is. Vooral heeft hij kennelijk geen het minste begrip van het verschil tusschen den eenen en den anderen Schrijver in het N.T. zelf. Het verraadt eene verregaande oppervlakkigheid, of achteloosheid, de Bergrede tot grondslag te nemen van taalkundige ontledingen, die dienen moeten om het N.T. te leeren verstaan. Als men eenvoudig de moeite neemt om de gelijkluidende plaatsen bij mattheüs en lukas te vergelijken, ontwaart men van zelf, dat het hier met algemeene opmerkingen niet gedaan is; trouwens lukas schrijft ongelijk zuiverder Grieksch dan mattheüs, wiens Evangelie eene zoo | |
[pagina 778]
| |
sterk Hebreeuwsche kleur heeft, dat het, naar het oordeel van scherpzinnige Bijbel-philologen, de duidelijkste sporen draagt van overzetting te zijn uit laatstgenoemde taal. En een gedeelte van dat Evangelie moet dienen om door taalkundige opmerkingen het geheele N.T. te doen verstaan! Bovendien hebben paulus en johannes ook weder hunne eigen taalvormen. Durft iemand waarlijk beweren, het N.T. in het oorspronkelijke te leeren lezen, zonder op dat alles acht te geven? Vóór een paar honderd jaren schreef zekere cattier een werkje, waaruit men, zoo het heette, ‘binnen een uur eene ontelbare menigte zamengestelde Grieksche woorden kan leeren kennen’Ga naar voetnoot(*); dat ‘binnen een uur’ is eene openbare kwakzalverij, zoo als cattier zelf zou hebben toegestemd als hij een verstandig man was, en dat hij zulks was, blijkt uit zijn boekje, dat, vooral zoo als het later door abresch is bewerkt, veel bruikbaars bevat. Maar dit uit het Engelsch vertaalde boekjen is geheel en al eene letterkundige kwakzalverij, tot niets bruikbaar dan om onkundigen te brengen tot den opgeblazen waan, als waren zij op eene hoogte waartoe men niet dan na ernstige studie komt: het N.T. in het oorspronkelijke te verstaan. Die waan is echter op zich zelf nog niets. Maar hoogst nadeelig wordt deze soort van halfgeleerdheid, wanneer men er vrijheid door meent te krijgen om ook zijn cent in het zakje te leggen over vertaling, opvatting en verklaring van het heilig Bijbelwoord. Niet daarom wraken wij zulke misbakken pogingen ‘om het Grieksche Testament onder het bereik van het algemeen te brengen, dewijl wij met (van) eene goede en geloofwaardige overzetting in onze eigene taal voorzien zijn’; maar omdat niets in ons oog nadeeliger zijn voor de kennis van Bijbel en Evangelie, dan onbekookte oordeelvellingen van onwetenden, die zich in het oog der menigte den schijn weten te geven van wetenschappelijke kennis, welke - uit dit boekje waarlijk niet te halen is. Onze sterke afkeuring van het geheel ontslaat ons van aanmerkingen op bijzondere deelen. Van welke gehalte de verklarende opmerkingen zijn, blijkt uit de allerlaatste, die al zeer | |
[pagina 779]
| |
snugger is: ‘πέτρα (rots), staat hier’ - matth. vii: 24 - ‘tegen ἄμμος (zand) over, en heeft het lidwoord vóór zich; ongetwijfeld bevatten de woorden τὴν πέτραν eene toespeling op de rots, waarvan in 1 Cor. x: 4 gesproken wordt’. - De Auteur oordeelt: dat ‘de woordvorming der Grieksche taal veel belangrijke punten oplevert, niet alleen wegens de gemakkelijke wijze, waarop geheele klassen van woorden tot éénen wortel of familie-stam kunnen teruggebragt worden, maar ook wegens de bijzondere verwantschap welke deze wortels met het Sanskriet en andere bekende talen (n.b.!) hebben. De navorschingen van den jongsten tijd, voornamelijk van Duitsche letterkundigen, hebben veel licht over dit onderwerp doen opgaan, en orde is ontdekt te midden van de meest schijnbare verwarring’. Dit is nu, behalve het bekende van het Sanskrit, volkomen waar, doch vrij zonderling volgt daarop deze gevolgtrekking: ‘Daarom mogen wij beweren, dat, hoe dieper de vorming der Grieksche taal wordt onderzocht, des te zigtbaarder de wijsheid Gods wordt, dat Hij zulk een volkomen en verwonderlijk middel heeft gekozen, om aan den mensch het Nieuwe Verbond in christus jezus bekend te maken.’ Het schijnt onbegrijpelijk, wat den Vertaler, die, te oordeelen naar hetgeen hij zegt van de veranderingen, door hem in het boekje gemaakt (het oorspronkelijke kennen wij niet), in de Grieksche taal gansch geen vreemdeling is, mag bewogen hebben om dit proefje van Engelsche onwetenschappelijkheid te vertolken. De Uitgevers hadden waarlijk gelegenheid genoeg om in dezen te worden voorgelicht. Wij willen noch mogen onderstellen, dat men aan onkundigen een wapen heeft willen geven om met eenigen schijn van kennis eene vertaling van het N.T. uit de hoogte te be- en veroordeelen?... Ω. |
|