Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1855
(1855)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 769]
| |
Boekbeschouwing.Al de Boeken des Nieuwen Verbonds, uit het Grieksch op nieuw vertaald, en met opschriften, gelijkluidende plaatsen en eenige aanteekeningen voorzien. Door G. Vissering, Predikant bij de Doopsgezinde Gemeente te Wormer en Jisp. Te Amsterdam, bij Fred. Muller. In gr. 8vo. 340 bl. ƒ 2-50; geb. ƒ 2-90.Het bekende - ook zeer miskende - besluit van de Synode der Nederlandsche Hervormde Kerk om eene nieuwe Bijbelvertaling te doen vervaardigen, heeft de aandacht meer bijzonder gevestigd op de Staten-overzetting in hare voortreffelijke hoedanigheden en in hare gebreken, en op de vereischten van eene overzetting der Heilige Schrift in het algemeen. Verouderd kan men het denkbeeld noemen, dat eene vertaling van den Bijbel te beter is naar mate zij den Oosterschen stijl in eenen Westerschen overgiet, zoo als, b.v., die van van hamelsveld. Dat is niet overzetten, maar omschrijven, zoo als te regt is aangemerkt door onzen grooten van der palmGa naar voetnoot(*), die echter zelf zoo dikwijls in die fout vervallen is, dat een bevoegd BeoordeelaarGa naar voetnoot(†) het, volkomen naar waarheid, de zwakste zijde noemt van den veelzijds zoo voortreffelijken arbeid des geleerden en smaakvollen mans. Doch op eene tegengestelde klip zou men verzeilen, indien getrouwheid aan de letter de eenige pligt ware, dien zich een Bijbelvertaler voorschreef; hij zou onverstaanbaar worden, terwijl hij de heilige oorkonden verstaanbaar wilde maken voor hen die het taaleigen van het oorspronkelijke niet verstaan, en - de mogelijkheid van gestrenge vasthouding aan dit beginsel aangenomen - een werk leveren dat nergens toe dienen zou, dan om te toonen hoe eene overzetting niet moet zijn. Het ideaal eener vertaling van de Heilige Schrift in dit opzigt is, gelijk de Eerw. vissering het naar waarheid uitdrukt, dat zij ‘den zin van het oorspronkelijke met de meeste getrouwheid en | |
[pagina 770]
| |
naauwkeurigheid wedergeeft, zoo veel mogelijk onduidelijkheid vermijdt, en ten aanzien van taal en stijl de billijke eischen van onzen leeftijd bevredigt’. Tot de verwezenlijking daarvan mede te werken, en alzoo iets bij te dragen, dat de verschillende afdeelingen der Protestantsche Kerk in ons Vaderland, die tot dus ver zich van de Staten-overzetting bedienen, in 't bezit geraken van eene vertaling des Bijbels die méér nog dan de genoemde aan dat ideaal beantwoordt, was het doel dat hij zich voorstelde, toen hij, vele jaren lang, zijne krachten wijdde aan eene vertaling van de Schriften des N.V. Sedert opgenomen onder 't getal der geleerden aan wie door de Hervormde Synode de uitvoering van den voorgenomen Bijbel-arbeid is opgedragen, kan hij daarin nog verder werkzaam wezen, gelijk zijne uitgegeven overzetting van niet weinig dienst zal kunnen zijn bij dien arbeid, ook ofschoon de regelen die hij zich stelde, eenigzins verschillen van die aan welke de Synodale Vertalers gebonden zijn. Van die welke hij meende te moeten volgen, geeft hij een uitvoerig en belangrijk verslag in eene Voorrede. Terwijl wij zijn werk aankondigen, mogen wij deze ontvouwing van beginselen en regelen niet voorbijzien, al is 't ook dat de bestemming van dit Tijdschrift geene breedvoerige wetenschappelijke beoordeeling van 's mans arbeid vordert. De Grieksche tekst dien hij volgt, is die van tischendorf, die door de tegenwoordige wetenschap erkend is als de vrucht van een zoo veel mogelijk volledig, onpartijdig onderzoek op het veld van de kritiek des N.V. Slechts omtrent het slot van markus' Evangelie en de pericope van de overspelige vrouw in dat van johannes heeft hij eene uitzondering gemaakt en den gewonen tekst gevolgd, hoewel tischendorf die beide heeft uitgeworpen, als kunnende hare herkomst van de hand der Evangelisten zelven zich bij naauwgezet onderzoek niet handhaven. Wij stemmen ten deze geheel met vissering in, want indien men het weglaten van het vrij zeker onechte verder zou uitstrekken dan tot afzonderlijke volzinnen, zou eigenlijk de tweede Brief van petrus ook moeten wegvallen. Hetgeen door tischendorf als onecht wordt verworpen, zoo als, b.v., de doxologie achter het Gebed des Heeren bij mattheüs, gelijk mede joh. v: 3, 4, Hand. viii: 39, 1 joh. v: 7, is in de aanteekeningen uitgedrukt, zoo als ook alle verschil | |
[pagina 771]
| |
in lezing, voor zoo ver het op de vertaling invloed moest hebben. Van deze zijde staat dus vissering's vertaling genoeg op de tegenwoordige hoogte der wetenschap; en ofschoon in 't algemeen niemand zich zal vermeten te beslissen aangaande hare toekomst, gelooven wij ten opzigte van den tekst des N.V. het veilig daarvoor te mogen houden, dat het onderzoek ten aanzien der juiste lezing eene vastheid heeft verkregen, die weinig meer te wenschen overlaat. Er is niet veel kans dat de hulpmiddelen der kritiek nog belangrijk zullen vermeerderen, en de bestaande zijn aan eenen zoo naauwkeurigen toets onderworpen, dat voortgaande studiën oogenschijnlijk meer zullen strekken om het vastgestelde te bevestigen, dan om er van af te breken; eene opmerking, die tevens de bedenking afsnijdt, wel eens gemaakt en te sterk aangedrongen, dat de tijd nog niet is gekomen om eene zulke Bijbelvertaling te kunnen geven, die niet alleen voor het oogenblik de beste, maar ook voor de toekomst van blijvende waarde is. Niets willen wij afdingen op de wijze bedachtzaamheid, die aan de voorgenomen officiële Bijbel-overzetting het volgen van den textus receptus in het algemeen voorschrijft; maar 't valt te betwijfelen of deze grondregel geen afbreuk doet aan de voortdurende waarde van eenen arbeid, die - 't blijkt uit veel - zich niet gemakkelijk, of van tijd tot tijd herhalen laat. Doch niet daarmede, maar met den arbeid van vissering hebben wij thans te doen. Ook hij sluit dien in zoo ver aan den Staten-Bijbel, dat hij dezen dikwijls woordelijk volgt, en er zich niet van verwijdert dan waar het noodig is, om te voldoen aan de eischen van getrouwheid, duidelijkheid, taal, en stijl. De eerste stond ook bij hem, gelijk het behoort, bovenaan. De lezer eener Bijbel-vertaling doet aan zijnen gids nog veel hooger eischen dan die van eenig ander overgezet geschrift. Het is hem niet genoeg, daarin te kunnen zien wat de Schrijver heeft gezegd; hij behoort ook te kunnen zien hoe hij het heeft gezegd; want het geldt hier niet minder dan de zuiverheid van de hoofdkenbron en den eenigen toetssteen van 't geen wij te weten, te gelooven, te doen hebben om zalig te worden door christus jezus. Wij moeten aan vissering den lof geven, dat hij eene getrouwe vertaling geleverd heeft; slechts hier en daar valt er iets op aan te merken. Zoo is, b.v., | |
[pagina 772]
| |
1 Cor.. xi: 1 overgezet: ‘Weest navolgers van mij, even als ik het van christus ben’. De woorden het en ben staan echter niet in den tekst, zoodat de Staten-overzetting: ‘gelijk ik van christus’, getrouwer is. 2 Cor. v: 1: ‘een huis niet met handen gemaakt, een eeuwig huis, in de hemelen’, staat het tweede huis niet in het oorspronkelijke. - Dat de opvatting ook bij de grootst mogelijke getrouwheid invloed uitoefent op de vertaling, ligt in den aard der zaak, en 't zou uit dezen hoofde niet tegen dit beginsel hebben gestreden, indien 1 tim. v: 17: τιμῆ, ware overgezet door belooning, gelijk het in de aanteekening wordt verklaard, of, nog beter, door het woord prijs, dat zelfs de dubbelzinnigheid bewaart, en in navolging der Staten-overzetting ook Hand. iv: 34 en elders ter vertaling van τιμῆ is gebezigd. Maar de opvatting is ten koste der getrouwheid uitgedrukt Eph. iii: 15, waar het: ‘uit wien’ der Staten-vertaling is veranderd in: ‘naar wien’, hoewel er in den Griekschen tekst staat: ἐξ οὗ. Iemands naam dragen wordt door paulus, Rom. ix; 7, uitgedrukt: ἐν τινι καλεῖσθαι, doch deze plaats is misschien in allen deele niet van toepassing - in elk geval is de vertaling van ἐκ τινος ὀνομάζεσθαι, door: ‘naar iemand genoemd worden’, o.i. meer opvatting dan eigenlijke overzetting. Rekent voorts v. het te regt tot de getrouwheid, dat ‘steeds naauwkeurig worde gelet op het al of niet voorkomen van het bepalend lidwoord’, en is, b.v., daarom Hand. ii: 4 vertaald: ‘van heiligen geest’, - dat ‘steeds’ lijdt, zoo als van zelf spreekt, uitzondering op het onuitvoerlijke en gezochte. Zoo is, b.v., matth. vi: 20 vertaald: ‘schatten in den hemel’, hoewel het art. ὁ daar niet gevonden wordt, gelijk dan ook bepaaldelijk met het woord οὖρανος de gestrenge toepassing van dezen regel onmogelijk is. Even zoo, b.v., met het woord υἱὸς θέου. Waar er de zin van afhangt, gelijk joh. v: 27: ‘omdat hij een menschen-zoon is’, heeft v. op het lidwoord gelet, echter niet overal; anders zou joh. i: 14 niet zijn vertaald: ‘eene heerlijkheid als die des Eeniggeborenen van den Vader’, - waar ook de plaatsing der kapitale letters doet zien, dat de kundige man op eenen dwaalweg is geraakt met eene plaats in welke alle exegetische zwarigheden worden opgeheven door de letterlijke vertaling: ‘eene heerlijkheid als eens eengeborenen van eenen vader’. | |
[pagina 773]
| |
Doch wij zouden te ver gaan: aan Theologische Tijdschriften verblijve 't in méér bijzonderheden te treden. Wij waren evenwel aan den bekwamen Vertaler het bewijs schuldig, dat het geene uit de lucht gegrepen lofspraak is, wanneer wij aan zijnen arbeid de eer geven die hem toekomt; wij zeggen dáárom ook nog iets van de opschriften, gelijkluidende plaatsen en aanteekeningen. De eerste geven, 't zij bij den aanvang der Hoofdstukken, 't zij bij 't beginnen van een nieuw onderwerp, eene zeer korte inhoudsopgave. Doch v. geeft geen algemeen opschrift boven de boeken zelve - korte Inleidingen over den Schrijver, en den inhoud van het geheel. Voor den gebruiker dezer overzetting is dit een groot verlies, want ofschoon er hulpmiddelen genoeg zijn om dit aan te vullen - b.v. de onschatbaar schoone Inleiding van prins - zou het den lezer zeker aangenaam zijn geweest, hier, op het voetspoor van de Statenvertaling en van van der palm, iets van dien aard aan te treffen. Doch 't stond v. vrij te geven wat en zoo veel hij wilde, en wij mogen dus zonder onbillijkheid niet vragen: of hij nog meer had kunnen schenken? - Moeijelijk was, wij erkennen 't, het aanhalen van gelijkluidende plaatsen. De Staten-vertaling laat, gelijk van der palm opmerktGa naar voetnoot(*), in dezen veel te wenschen over, en 't is groote verdienste in vissering's arbeid, dat hij veel heeft weggenomen en veel bijgevoegd; doch 't komt ons voor, dat zijn werk nog veel zou gewonnen hebben, als hij de uitgave van het N.T. door g. de mastrichtGa naar voetnoot(†) meer hadde gevolgd, die, zoo als te regt is opgemerktGa naar voetnoot(§), in dit opzigt van groote waarde is. De aanteekeningen dienen ten deele, gelijk reeds gezegd is, tot aanwijzing van afwijkende lezingen van den gewonen Griekschen tekst; ten deele hebben zij betrekking, òf op de vertaling als zoodanig, of zijn van uitlegkundigen aard. De eerste zijn dezulke waarin aanwijzing geschiedt van de Grieksche en Hebreeuwsche woorden die in de vertaling moesten behouden worden - van den letterlijken zin van sommige woorden | |
[pagina 774]
| |
in het oorspronkelijke, die in de vertaling niet letterlijk konde worden wedergegeven - van den zin van woorden en zegswijzen, die het oorspronkelijke wel getrouw wedergeven, maar in het Nederduitsch niet volkomen duidelijk zijn, enz. De uitlegkundige aanteekeningen bevatten geschied- en oudheidkundige ophelderingen, wenken omtrent de regte opvatting van woorden en zaken, herinneringen omtrent den zamenhang, en - vooral in de Brieven - aanwijzingen omtrent den gang der redenering. Haar oogmerk is: ‘eenigermate de behoefte te vervullen aan eene uitlegging der Schrift voor ongeletterden, die door kortheid en bondigheid zich aanbeveelt, en tot het meest noodige zich bepaalt’. Deze aanteekeningen zijn op zich-zelve meest alle belangrijk, maar op vele plaatsen, die uitlegging behoeven, laten ze onbevredigd, op vele zijn zij ál te kort. Vele gedeelten des N.V. zijn er omtrent welke men inlichting zou begeeren, van welke wij een zeer groot getal kunnen noemen; doch door niets zullen wij het onvoldoende duidelijker onder 't oog onzer lezers brengen, dan door, b.v., ál de aanteekeningen op matth. ii hier af te schrijven: ‘vs. 1: Wijzen, of, gelijk het Gr. woord luidt, Magiërs, aanzienlijke en geleerde mannen, die vooral de sterre- en natuurkunde beoefenden. - 2: aanbidden. Het Gr. woord, hier en elders door aanbidden vertaald, heeft op zich zelf de meer algemeene beteekenis van hulde bewijzen. - 3: De Koning Her., gew. t. Herodes de Koning. - 11: zagen, gew. t. vonden. - 16: jongskens, Staten-vert. kinderen. - 18: geween, gew. t. geklag en geween. - 23: Nazarener. Het woord Nazaret heeft nagenoeg denzelfden klank als het Hebr. woord, dat jes. xi: 1 en elders vertaald wordt door spruit.’ Niemand zal deze aanteekeningen kunnen houden voor ‘eenigermate de behoefte te vervullen van eene uitlegging der Schrift voor ongeleerden, die door...bondigheid zich aanbeveelt’ - twee verklarende aanmerkingen, behalve die over den tekst in verschillende lezing of vertaling! Men zegge niet dat zich in een zoo eng bestek niet alles laat zeggen wat als ‘geschieden oudheidkundige opheldering’ noodig was: wij zouden er de overzetting zelve niet minder om achten, al waren er in 't geheel geene ophelderingen bij; maar de titel: ‘met aanteekeningen’, deed iets méér verwachten. | |
[pagina 775]
| |
Wat den inhoud der aanteekeningen betreft - het is niet te vergen dat wij dien, of al ware 't ook maar dien van eenige, toetsen zouden, of reden zouden geven van onze opvatting, waar wij van die des geachten Opstellers moeten verschillen. Dat verschil bewijst nog in geenen deele dat hij mistast, en al deed hij zulks eene enkele maal - de Bijbeluitlegger moet nog geboren worden, die overal en naar aller oordeel de uitdrukkingen des Bijbels juist opvat, en wij zijn ver van de belagchelijke pedanterie, als ware niet goed opgevat hetgeen wij anders inzien. Hulde doen wij veel liever aan v., die, eenmaal zijn bestek gemaakt hebbende, in zoo korte en weinige aanteekeningen nog zoo veel heeft opgenomen. Het uitwendig voorkomen van het boek is zeer behagelijk. Gelijk de wakkere Uitgever gezorgd heeft voor goed papier, zindelijken druk en hoogst naauwkeurige correctie - in dit opzigt is het een modèl - zoo is ook voor het regt verstand van de doorloopende rede gezorgd door niet bij ieder vers (ofschoon de verzen ten behoeve van het nazoeken genommerd zijn) eenen nieuwen regel te beginnen; hetwelk slechts, even als in ieder boek, plaats heeft waar eene grootere afdeeling van den zamenhang zich afscheidt dan die door het aanvangen van eenen nieuwen volzin wordt aangewezen. Wij danken den geleerden Schrijver voor zijnen in vele opzigten voortreffelijken arbeid, en wenschen hem van harte toe, dat hij ook als mede-lid van de Bijbel-Commissie nog veel nut stichte, tot regt verstand en daardoor tot hooge waardeering van de Schriften, die ons kunnen wijs maken tot zaligheid. Ω. |
|