| |
Beknopte Zielkunde, op de Heilige Schrift en de ervaring gegrond. Uit het Hoogduitsch van C.H. Zeller.Te Amsterdam, bij W.H. Kirberger. 1855. In 12mo. XVI en 173 bl. ƒ :-90.
Er is gebrek aan eene populaire bewerking van de Zielkunde, of Psychologie, die de uitkomsten van de wijsgeerige bespiegeling, gegrond op de ervaring, naar de tegenwoordige hoogte der wetenschap bevat. Over het algemeen heeft de Zielkunde met de Physiologie, of de Natuurkunde van den mensch, geen gelijken tred gehouden, en men is daarin niet veel verder gekomen dan kant in zijne beroemde Anthropologie. Men moet nog méér, dan men tot heden toe gedaan heeft, de méthode der ervarings-wetenschappen op de Zielkunde toepassen, om dezen belangrijken tak der menschkunde met die welke hem naar zijn ligchaam en zijne zinnelijke natuur beschouwen, in overeenstemming te brengen. De ervaring, op eene juiste waarneming en vergelijking der verschijnselen van 's menschen geest gegrond, moet de bespiegeling op den inductieven weg leiden, om door de kennis van de zielshoedanigheden der bijzondere menschen tot die van het geestelijk beginsel van den mensch in het algemeen op te klimmen. De
| |
| |
bespiegelende méthode a priori is niet voldoende om tot de ware kennis van den mensch door te dringen; zij levert dikwijls schoone theoriën, maar die niet blijken met de wezenlijkheid overeen te komen.
Sedert eenigen tijd is men begonnen de mensch- en zielkunde op eene meer empirische wijze te beoefenen, en dit heeft reeds goede resultaten opgeleverd; maar tevens heeft zich in deze vakken een geest van reactie geopenbaard, die zich ten doel stelt, om in de Wetenschap, zoo wel als in de Godsdienst en Staatkunde, de kennis en verlichting eenige eeuwen terug te dringen. Men misbruikt hiervoor den Bijbel, om daarin gronden te zoeken voor het vermeende Goddelijk regt der Vorsten, den stilstand der aarde in het midden des heelals, en geheel de oude leerstellige orthodoxie, en tracht dat alles weder ingang te doen vinden.
Deze geest en strekking bespeurt men ook reeds in den titel en het Voorberigt van het werkje dat wij hier aankondigen. Even als men weder sedert eenigen tijd begonnen is om den Bijbel als eene bron voor de Staat-, Natuur- en Sterrekunde te beschouwen, zoo is hij hier als de grondslag der Zielkunde aangenomen; van de ervaring vernemen wij weinig, en van wijsgeerig-wetenschappelijke behandeling in het geheel niets. Alleen ziet men uit het Voorberigt dat er aan eene geheel andere behandeling gebrek was. Sedert jaren, zegt de Vertaler, was hij tot de overtuiging gekomen, dat de werken die tot handleiding ter beoefening der Zielkunde als deel der opvoedkunde dienen, of die opzettelijk als wetenschap behandelen, den mensch niet leeren kennen zoo als hij werkelijk is; dat zij van hem een valsch denkbeeld geven, en dat derhalve de opvoedkunde, op die onjuiste beschouwingen gebouwd, noodwendig gebrekkige regelen en voorschriften geven moet.
De oorzaak van deze verkeerde beschouwing acht hij dáárin te zijn gelegen, dat de Schrijvers over de Zielkunde, in hunne redeneringen en gevolgtrekkingen, zich alleen hebben laten leiden door eene wijsgeerige beschouwing der verschijnselen, en geen gebruik hebben gemaakt van hetgeen God ons door Zijn Woord over het wezen van den mensch heeft geopenbaard, en dat de rede, hoe voortreffelijk eene gave Gods zij ook zijn moge, eene gevaarlijke leidsvrouw is, wanneer men, op een gebied dat buiten de perken ligt van ruimte en tijd,
| |
| |
zich aan hare leiding alleen overgeeft. Dit blijkt dan ook, zegt hij, in de uitkomsten, welke zij verkrijgt, door de stelling aan te nemen, ‘dat de krachten en de vermogens der ziel zich kunnen ten goede of ten kwade rigten, en dat het dus de taak des opvoeders is, die ten goede te ondersteunen en te versterken, die ten kwade tegen te gaan, waardoor bij eene volkomen geslaagde opvoeding de kweekeling een heilige zou zijn’. De Heilige Schrift leert, volgens den Vertaler, ons daarentegen de verdorvenheid van 's menschen natuur, doet ons de oorzaak dier verdorvenheid kennen, en tevens den eenigen weg tot verlossing, regtvaardigmaking en heiliging. Dit is toch iets anders, zegt hij, dan wanneer men zich de ontwikkeling van ‘het menschelijke in den mensch’ als hoogste doel voorstelt. Deze onbijbelsche behandeling der Zielkunde leidt nu niet alleen tot valsche, tot verkeerde beschouwingen, maar zij is daarenboven onvolledig. Zij spreekt van de ziel, hare werkingen en toestanden gedurende hare vereeniging met het ligchaam, en noemt haar onsterfelijk; maar zij zwijgt van haren toestand in de eeuwigheid, en hare eeuwige zaligheid of eeuwige rampzaligheid, enz. enz. - Wij kunnen ons met die beschouwing in het geheel niet vereenigen. Wij houden de zielkunde, even als de menschkunde in het algemeen, voor eene wijsgeerige ervarings-wetenschap, waarin ons de rede en eene naauwkeurige waarneming tot leidsvrouwen moeten strekken, om juist het menschelijke in den mensch te ontwikkelen; maar de mensch- en zielkunde alleen uit den Bijbel te willen putten, houden wij voor eene eenzijdige poging, om de uitkomsten der wetenschap door een Kerkelijk leerstelsel te bestrijden.
Dewijl er nu, zoo vervolgt de Vertaler, geene Zielkunde of Opvoedkunde, in dien Bijbelschen geest bewerkt, zoo ver hem bekend is, bestaat, gevoelde hij zich tot de overzetting der volgende bladzijden, namelijk het Hoogduitsche werkje van c.h. zeller, opgewekt. Wat den titel betreft, hierover heeft hij in twijfel gestaan, om dien in menschkunde te veranderen. Hij zou, dunkt ons, daaraan geen kwaad hebben gedaan, omdat het werkje geheel iets anders dan eene Zielkunde geeft, namelijk eene orthodox-leerstellige beschouwing van den mensch, uit Bijbelteksten opgemaakt, die zonder eenige kritiek bijeen zijn gebragt uit alle soort van Bijbelboeken, van Genesis af tot de
| |
| |
Openbaring toe. Ofschoon het Voorberigt in het meervoud met wij spreekt, beschouwen wij de vertaling als het werk van één persoon, die zijn tijd zeker beter had kunnen besteden dan om zulk een voortbrengsel der Duitsche Protestantsche scholastiek tot ons over te brengen. Alles is hier oud en sedert eeuwen ook bij ons bekend; de voorstanders van het orthodoxe Kerkgeloof treffen hier niets nieuws, noch oorspronkelijks aan, of wat hen nog meer in hunne overtuiging zoude kunnen versterken, of tot wederlegging kan dienen van eene tegenspraak, die de Vertaler schijnt te verwachten.
Men vindt in een uitvoerig overzigt van den inhoud eene groote menigte van zaken bijeengebragt. De Inleiding bevat de eigenlijke leerstellingen waarop het systema dat hier voorgedragen wordt, gebouwd is. De verdeeling van ligchaam, ziel en geest is, als Bijbelsch, tot grondslag genomen. Dan wordt verder het ligchaams-, ziele- en geestes-leven beschreven; maar met dat al is het in het geheel niet duidelijk of de ziel iets anders is dan de geest, en of zij even als de geest onsterfelijk is; het schijnt, bij de verwarring die hier heerscht, dat de ziel bij haar ontstaan eigenlijk een omkleedsel van 's menschen geest wordt. Doch het ligchaam verstrekt niet alleen tot woning van zijne eigen ziel en geest, maar ook van den Heiligen Geest (in den letterlijken zin), en van andere geesten (bij de bezetenheid). De geesten der afgestorvenen kunnen weder verschijnen (zoo als die van samuël, door de bezwering van de tooveres te Endor), en zij weten wat hier beneden gebeurt. Even als wij door dit werkje te weten komen alles wat hunnen toestand na den dood, vóór en na het Laatste Oordeel, aangaat: hoe zij gekleed zullen zijn, als zij het verheerlijkt ligchaam na de opstanding zullen aangetogen hebben, enz.; evenzeer krijgen wij vele belangrijke bijzonderheden te weten omtrent de Engelen. Aangaande den Satan en de duivelen hadden wij den Schrijver wel wat uitvoeriger gewenscht. Ten slotte wordt hier nog over de opvoeding, en over den invloed van de staatkundige instellingen en de verschillende Godsdiensten gehandeld, zoodat men zeggen kan, in plaats van eene ziel- of menschkunde, eene soort van encyclopaedisch overzigt te ontvangen van de kennis die voor den orthodox-geloovigen mensch genoegzaam is. De Bijbel is voor dit alles de hoofdbron; doch hetgeen de wijsbegeerte en de natuurwetenschappen
| |
| |
tot vermeerdering dier kennis hebben bijgebragt, wordt bijna geene melding waardig gekeurd. En wierd er nog van den Bijbel volgens de regelen eener gezonde uitlegkunde en kritiek gebruik gemaakt! maar de Schrijver ziet daarin overal Gods Woord uitgedrukt, dat, zonder aanzien van tijd en plaats en van de personen die sprekend voorkomen, 't zij inderdaad of in een dichtstuk, zoo als de vrienden van job, of in eene gelijkenis van den Zaligmaker, zoo als de rijke man en lazarus, altijd letterlijk opgevat, en voor het oud leerstellig systema moet aangewend worden.
Doch genoeg over een geschrift dat wetenschappelijk niet de minste waarde bezit, en bovendien, hoezeer geheel Godsdienstig, meer geschikt is om Godsdienst en Bijbel in de oogen van andersdenkenden bespottelijk te maken. Wie onbevooroordeeld, op den titel afgaande, het zich zoude willen aanschaffen om zijne kennis te vermeerderen, zou zich deerlijk bedrogen vinden, even als bij de Beknopte Handleiding voor het Onderwijs der Zielkunde, die wij vroeger aankondigden, toen wij nog niet wisten dat het slechts de vrucht eener grove letterdieverij was.
Wij wenschen niet dat de strijd die thans in Duitschland, tusschen de orthodoxe Godgeleerden en de meer materialistische Natuur-onderzoekers, over de natuur der ziel, heviger dan ooit weder ontbrand is, door meer vertalingen als deze in ons vaderland moge overgebragt worden; een strijd waarbij de eene partij van geene andere middelen tot verkrijging van kennis weten wil, dan onderzoek op den wetenschappelijken weg, en de andere het geloof steunende op de Openbaring, als hulpmiddel niet alleen, maar ook als rigtsnoer beschouwt, om zekerheid omtrent betwiste punten te verkrijgen. Zeer te betreuren is het dat dáár persoonlijke veten den strijd verbitteren, en dat de kampvechters dikwijls er meer op uit zijn om hunne bestrijders in een hatelijk licht te stellen, dan om het gevoelen hetwelk zij voorstaan, door deugdelijke redeneringen te schragen.
Wij hopen dat zulks bij ons niet het geval moge worden, en dat de geschriften van een der Korypheën van de orthodoxe partij, Dr. r. wagner te Göttingen, van wien er, reeds eenige maanden geleden, twee in het Nederduitsch werden vertaald, namelijk: De Schepping der Menschen en de Zelfstandigheid der
| |
| |
Ziel, en: Weten en Gelooven inzonderheid ten opzigte van de Toekomst der Zielen, hiertoe geene aanleiding mogen geven! Aan zulke voortbrengselen van partijzucht en terugwerking in het wetenschappelijke, hebben wij geene behoefte; wij wenschen die zoo spoedig mogelijk, even als de geschriften van schöpffer, Over het Stilstaan der Aarde, mitsgaders deze Beknopte Zielkunde, aan de vergetelheid overgeleverd.
j.a.b.
|
|