| |
1. De Landverhuizing naar de Vereenigde Staten van Noord-Amerika. Te Bergen-op-Zoom, bij J.C. Verkouteren. 1853. In gr. 8vo. 112 bl. ƒ 1-:
2. Mentor; de getrouwe Leidsman en Raadgever voor Landverhuizers, die naar Noord-Amerika willen vertrekken; door m.d. teenstra. Te Groningen, bij J. Oomkens, J.zoon. In gr. 8vo. VIII en 315 bl. ƒ 1-80.
De ongenoemde Schrijver van het eerstgemelde boekje, dat reeds in onzen vorigen Jaargang (bl. 75) is vermeld, wenscht dat men zijn geschrift niet uit hetzelfde oogpunt beschouwe waaruit letterkundige voortbrengselen beoordeeld worden. - ‘Ik schreef zoo als ik kon’ - zegt hij in de Voorrede - ‘niet zoo als ik wilde. Men rekene mij mijnen wil ten goede, en verschoone de overige gebreken van letterkundigen aard.’ Wat nu is de wil van den Schrijver geweest? Zijne ‘landgenooten te waarschuwen tegen het bestaande bedrog en de verkeerde denkbeelden omtrent Noord-Amerika, waarvan jaarlijks nog zoo vele ongelukkigen de slagtoffers zijn.’ - ‘Zonder van mijne reis’ - zegt hij verder - ‘en weinig beduidende ontmoetingen te gewagen, zal ik mij uitsluitend bepa- | |
| |
len bij de landverhuizers. Levendige belangstelling in het lot dezer ongelukkigen noopte mij hunnen toestand, onder verschillende omstandigheden, na te gaan.’ - ‘Zonder mijn oordeel als onfeilbaar te willen opgeven, heb ik evenwel getracht onpartijdigheid en billijkheid op den voorgrond te plaatsen.’
Bij de inzage van het werk vraagt men niet: of het wel rust op eigen aanschouwing, op ondervinding? Men ziet dadelijk hoe de Schrijver alles met een scherpzienden blik heeft gadegeslagen, en met juistheid beoordeeld. Er heerscht door het geheele geschrift zulk een toon van opregtheid en warme belangstelling, dat zij die het boek in handen nemen, om er onderrigt uit te putten of raadgeving omtrent het al of niet vertrekken naar Noord-Amerika, onwillekeurig zullen moeten erkennen: de ongenoemde Schrijver meent het goed!
Zeer juist zegt hij: ‘De Vereenigde Staten vormen een land dat zich bij voortduring meer en meer ontwikkelt en steeds in alle opzigten vooruitgaat. Allerlei soort van lieden zijn er derhalve noodig; maar daarom mag men nog volstrekt niet als gevolgtrekking aannemen, dat elk die daarheen gaat, ook goed te regt moet komen.’ - Het werk is verdeeld in 38 onderdeelen, waarin dit onderwerp met beknoptheid en duidelijkheid is behandeld. Dewijl de landverhuizers uit zeer verschillende soorten bestaan, zoo spreekt het reeds daarom van zelf dat zij niet allen, immers niet allen even goed, kunnen slagen. Hij verdeelt hen in vier kathegoriën. De eerste soort, door armoede gedreven, noemt hij met reden de talrijkste. De tweede acht hij meer te beklagen dan te veroordeelen, wijl zij vergeten dat men God onder alle omstandigheden en overal dienen kan. In de derde rangschikt hij de demokraten en dergelijken: ontevredenen met God, en met de maatschappij waarin zij zich bevonden. Tot de vierde soort, hen die om geregtelijke vervolging te ontgaan den oceaan oversteken; en hun getal, zegt hij, is grooter dan men wel zou denken, daar men in de Vereenigde Staten, van regeringswege geen acht slaat op paspoorten, of dergelijke papieren.’ - Geen wonder dat de Schrijver zich enkel bepaalt bij die van de eerste en tweede soort, als eene ‘meestal eerlijke en ongelukkige volksklasse’ uitmakende.
Wanneer, bij de landing, zegt hij, een fielt - en er staat altijd een zwerm van slecht volk bij de aankomst van een
| |
| |
émigrantenschip op de loer - met het goed van een landverhuizer wegloopt, en deze geen Engelsch spreekt, dan moet hij 't als verloren beschouwen. Loopt hij den dief na en haalt hij dien in, dan verklaart deze hem voor gek. ‘Wil men het goed met geweld terugnemen, dan krijgt men vuistslagen. De menigte zal nimmer nalaten den vreemdeling in het ongelijk te stellen. In Europa is het niet ongewoon dat iemand der inlanders, in zulke gevallen, partij trekt voor den vreemdeling. In de Vereenigde Staten vindt men dit ridderlijke gevoel maar zeer zelden; een ieder zorgt er slechts voor zich zelven, zonder zich om het lot van anderen te bekommeren. Help yourself (Help u zelven) is de algemeene leus’ (bl. 12).
Over het ‘Vertrek naar het Binnenland’ leest men (bl. 14): ‘Zoo spoedig mogelijk naar het binnenland te gaan, als of daar het grootste heil is te vinden, is wat de landverhuizer nu het raadzaamste acht. Dit wordt dan ook door de meeste der vroeger aangehaalde schrijvers aanbevolen. De landverhuizer is doorgaans, in de eerste dagen, zeer hoog ingenomen met Noord-Amerika, en heeft een inwendigen wrok tegen Europa, waar hij meent miskend en verstooten te zijn. Beide gevoelens werken te zamen om hem gedurig meer vóór de Vereenigde Staten te verblinden. De zeereis met hare talrijke bezwaren, de moeijelijkheden bij de ontscheping ondervonden, in één woord, alles is vergeten bij het aanschouwen van honderde nieuwigheden, die nu zijne bewondering opwekken, en waarvan hij vroeger geen begrip had, omdat hij in Europa nooit in de gelegenheid was om iets te zien.’ - Maar de émigranten die land willen en kunnen koopen, mogen, tot verhoeding van schade, wel behartigen hetgeen op bl. 40 en volgg. onder ‘Landbouwers, Aankoop’, enz. te lezen staat. Men ziet er uit hoe menigeen, door zijn vertrouwen aan landagenten te schenken, zijn goed geld uitgeeft, en per slot van rekening niets bezit. Hoe men met het koopen van Congresland handelen moet, is duidelijk aangewezen. Over het leven als Farmer op het land zullen alle droomen en utopiën verdwijnen, wanneer men bl. 47 inziet. ‘Het landleven in Noord-Amerika is niets anders dan een voortdurend zwoegen, bij een dikwerf zeer harden arbeid. Het is een leven vol moeijelijkheden en ontberingen. Niet alleen is dit het geval voor den
| |
| |
beschaafden man, wiens genoegens in gepaste vermaken bestaan, maar zelfs voor den onbeschaafden, die enkel geldelijke welvaart beoogt.’ - ‘Kan het wel anders zijn, wanneer de dagelijksche arbeid alle ligchamelijke krachten inspant, afmat en uitput? - als de zorgen den geest kwellen, zelfs dan nog, wanneer het ligchaam rust? - en zoo men onder een vreemd klimaat, in een vreemd land, zich aan andere zeden en gewoonten heeft te gewennen?’
Over het geloof slaan aan de berigten van hen die reeds ergens gevestigd zijn, dewijl 't in hun belang is dat de streek die zij bewonen beter bevolkt worde, vindt men eene treurige waarheid op bl. 52. ‘Zelfs sommige uitgewekenen bedriegen dikwerf op deze wijze de in het vaderland achtergelaten betrekkingen, alleen om meer lotgenooten te krijgen.’ [De Schrijver had er kunnen bijvoegen: ook omdat men niet bekennen wil zich bedrogen te hebben; of omdat men door de komst van nieuwe landverhuizers betere gelegenheid krijgt om zijne granen en andere voortbrengselen af te zetten]. ‘Hoe slecht dit ook zijn moge, omdat men daardoor verraderlijk van zijnen invloed op anderen misbruik maakt, doet toch het eigenbelang hen de stem des gewetens onderdrukken. Een ieder, die vrienden of betrekkingen in de Vereenigde Staten gevestigd heeft, zal derhalve voorzigtig handelen met niet al te veel geloof te slaan aan de berigten die zij overzenden. Men moet ook nooit vergeten dat veranderde omstandigheden den mensch veranderen: en dat velen die vroeger zulke valschheid zouden veroordeeld hebben, er later zelven al spoedig toe overgaan, als het hunne tijdelijke belangen maar een weinig bevordert.’
De land-ontginning van Congres-land, boschland of weiland [misschien ware hier het woord grasland beter] vindt men onder het opschrift ‘Congres-land’ ontwikkeld. Men leest daar, op bl. 55: ‘Als men een landverhuizer veronderstelt van jeugdigen leeftijd, die met zijn gezin eene dergelijke vestiging beproeft, en niet te veel door de land-ziekten wordt aangetast, dan kan hij, op zijnen ouden dag, zich verheugen in het bezit eener redelijke woning, een schuurtje voor het vee, en een tiental morgen bebouwd land. Dit schijnt weinig als men het oppervlakkig beschouwt. Het is evenwel niet anders, en allen zijn op verre na zoo gelukkig niet.’
Een treurig tafereel wordt op dezelfde bladzijde opgehan- | |
| |
gen van hen die, na zich in dergelijke ondernemingen te hebben afgesloofd, zich teleurgesteld vonden. ‘Hunne krachten waren uitgeput door het overmatig zware werk en door ziekten; het gezouten vleesch, het eenige dat in hun bereik is, stond hen tegen; verval van krachten en berouw over den gedanen stap ondermijnden hunne geestkracht. Sommigen vinden nu steun in de Godsdienst en volharden; anderen daarentegen, en dit getal is ongelukkigerwijze niet het geringste, zoeken maar al te dikwerf hunnen troost in sterken drank, tot dat eindelijk zinsverbijstering en wanhoop, een einde aan hun ellendig leven maken.’
Hoogst nuttig is de waarschuwing op bl. 56: ‘Zoo men minstens één jaar in Noord-Amerika is geweest, en de moeite heeft genomen zich met den stand der zaken bekend te maken, dan zal men, zijn gezond verstand gebruikende, en ingelicht door de ondervinding, ook al niet veel meer betalen dan de wezenlijke waarde. Dan zal men nog het beste en goedkoopste te regt komen.’ - Menigeen zal evenwel in die raadgeving geen smaak vinden.
Doch wij moeten ons bekorten. Van de ‘Gevolgtrekkingen’ (bl. 79) hoore men nog den aanhef. ‘Zoo men het vorenstaande met oplettendheid heeft nagelezen, zal men tot het eindbesluit gekomen zijn, dat de landverhuizing wel is waar geene onmogelijke onderneming, maar evenwel aan de meeste menschen af te raden is. Hij die eenigzins zijn dagelijksch brood heeft, onderneme nooit naar de Nieuwe Wereld uit te wijken. Zonder daarom de landverhuizing te willen aanbevelen, zal ik echter opgeven, door wien zulks alleen met hoop op goed gevolg te ondernemen is.’
Men leze dat in het werk-zelf, alsmede de ‘Algemeene Beschouwingen’; de ‘Vrijheid en gelijkheid’; vooral ‘Justitie en Politie’, en wat er nog verder tot onderrigt van den landverhuizer behandeld is. Uit het onderdeel: ‘Kleurlingen en Slaven’, kunnen wij echter niet nalaten van bl. 87 het volgende af te schrijven. ‘Ik heb in eene packetboat aan de publieke tafel gegeten met twee dieven, die, de beenen gekluisterd, als veroordeelde misdadigers door geregtsdienaars naar de staatsgevangenis vervoerd werden. Iedereen sprak en schertste met hen. Tevens was er eene ordentelijke familie van vrije kleurlingen op de boot. Zij bestond uit vader, moe- | |
| |
der en twee kinderen, allen bijna geheel blank. Deze moesten buiten blijven afwachten tot wij gegeten hadden. Daarna eerst mogten zij, en wel tegen gelijken prijs als wij betaalden, aanzitten met de Negers die ons aan tafel bediend hadden.’
Heeft men, na de lezing van ‘De Landverhuizing’, nog lust naar Noord-Amerika te vertrekken, dan neme men den Mentor van den Heer teenstra in handen. Is de titel van het eerste eenvoudig en zonder aanmatiging, van het tweede kan men dit niet zeggen. In het Voorberigt zegt de Heer t.: ‘Bij het schrijven van dit werkje stelden wij ons voor inzonderheid personen tot lezers te hebben, die de reis naar de Nieuwe Wereld, zoo als de Noord-Amerikanen hun land het liefste genoemd zien, willen aannemen; landverhuizers, die schaars bemiddeld zijn, en, hoofd voor hoofd, over slechts honderd gulden of iets meer kunnen beschikken, en die dus in landverhuizersklasse moeten reizen; doch die op de school lezen, schrijven en rekenen hebben geleerd en ook eenig onderwijs in de aardrijkskunde hebben genoten, waarop men zich beroemen mag dat op meest alle lagere scholen dezer provincie ook de kinderen van daglooners onderwezen worden, als ook in andere nuttige wetenschappen, taal, geschiedenis, natuurkunde en dergelijke meer.’
De Schrijver verdeelt zijn werk in vijf Hoofdstukken. In het eerste Hoofdstuk wordt de uitreis, de zeereis naar Nieuw-York, en de reis door de Vereenigde Staten naar Chicago in Illinois, de Zuidelijkste haven aan het meer Michigan, zoo bloeijend sedert de laatste jaren, behandeld. Er komt menig behartigenswaardige wenk in voor, doch er wordt hier en daar welligt te veel tot kleinigheden afgedaald. Wij gelooven dat menschen die, met de voeding voor eigen rekening, slechts over ƒ 100. - voor hunne passage kunnen beschikken - want zoo zal het zeggen van den Heer t. moeten begrepen worden - bezwaarlijk van de verschillende raadgevingen partij kunnen trekken. De hoofdinhoud van het scheepscontract van de Heeren wambersie en crooswijk, te Rotterdam, vindt men op bl. 33.
Ook van den Heer t. leert men zich tegen bedriegerij te wapenen. Men leest op bl. 67: ‘Te Buffalo komende’ - schreef een onzer kennissen, in dato 11 Maart 1854, aan zijne familie (die in Mei daaraan volgende hem naar Michigan
| |
| |
volgde), ‘moet gij op uwe hoede zijn; daar zijn nog jonge Hollanders, fatsoenlijk gekleed en beleefd in het voorkomen, die 't er op toeleggen om de reizigers te misleiden, te bedriegen en af te zetten.’
Bij de beschrijving der steden welke de reiziger op weg aandoet, meldt hij op bl. 67 en 69, enz., waar Nederlanders zich gevestigd hebben. Denkelijk heeft de Heer t. zijn landverhuizer in ééns door de reis naar Chicago laten doen, omdat die stad zoo snel in handelsbedrijvigheid is toegenomen, en omdat in de nabuurschap aan het meer, in Michigan ten O., en in Wisconsin ten W., sedert de laatste jaren zich vrij wat Nederlanders hebben gevestigd. Uit den Sheboygan-Nieuwsbode van April 1853, verneemt men (bl. 71) hoe veel een arbeidersgezin uit vijf personen bestaande, man, vrouw en drie kinderen, kan verdienen, en hoe veel de wekelijksche uitgaven zijn. De verdiensten van den man zijn Doll. 4½, maar de uitgaven stijgen tot Doll. 5 64/100. Daarin wordt opgegeven dat de vrouw met wasschen, naaijen, enz. verdient Doll. 1, terwijl de kinderen voor het maken van 400 aardbeziënmandjes Doll. 2½ verdienen. Van schoolgaan wordt niet gesproken, en ieder kind moet 22 mandjes daags maken. Verdienden de kinderen niets en was er nog schoolgeld te betalen, dan zou de arbeider ook te Chicago niet genoeg hebben om in zijne noodwendigste behoeften te voorzien.
Het tweede Hoofdstuk bevat een historisch overzigt, en het derde eene aardrijkskundige beschrijving. Of deze beide Hoofdstukken, zoo uitvoerig als ze hier zijn behandeld, wel noodig waren, betwijfelen wij. Een onderscheid zouden wij maken ten aanzien van die Staten waar zich sedert de laatste jaren veel Nederlanders hebben nedergezet, zoo als Michigan, Wisconsin en Jowa. Intusschen vinden wij er eenige bijzonderheden omtrent de Nederlandsche landverhuizers in Michigan, die, volgens bl. 167, een getal van meer dan 4000 uitmaken. Ook verneemt men dat in Michigan een weekblad De Hollander, even als in Wisconsin De Sheboygan-Nieuwsbode wordt uitgegeven.
Het vierde Hoofdstuk schetst den volkshuishoudkundigen toestand in Noord-Amerika. Hierin is veel belangrijks voor den landverhuizer, ofschoon ook veel dat, onzes inziens, overbodig is. De Heer teenstra spreekt van de Blanken, doch be- | |
| |
schouwt die alleen van den gunstigen kant. Van de slaven en de behandeling der vrije kleurlingen in het algemeen is hier geen woord. Hoe ook zou dat rijmen met de onafhankelijkheids-verklaring (bl. 183-188), den grondslag der staatsregeling van de Vereenigde Staten! Immers men leest daar: ‘Wij houden het voor eene voor zich-zelf getuigende waarheid: dat alle menschen gelijk geschapen en door hunnen Schepper beschonken zijn met zekere onvervreemdbare regten; dat daaronder behooren het leven, de vrijheid en het streven naar geluk.’
De vijfde § van het vierde Hoofdstuk, over nijverheid, landbouw, enz., behelst veel wetenswaardigs, hoewel ook hier, zekere breedsprakigheid in het oog valt. In de laatste § van dat Hoofdstuk handelt de Schrijver over de ‘Oorzaken van de verbazend snelle ontwikkeling der Vereenigde Staten van N.-Amerika, met een blik op Nederland’. - Als men tot daar met lezen gevorderd is, heeft men reeds zoo vele blijken ontmoet van des Schrijvers partijdigheid, dat men vooral dáár geene onpartijdigheid meer van hem verwacht. ‘In Nederland’ zegt hij (bl. 263) - ‘vindt men overal staatkundige partijen, en verdeeldheden, twist en godsdiensthaat, welke maar al te dikwerf volksberoerten, moord en doodslag ten gevolge gehad hebben.’ Hoe is het mogelijk zoo partijdig tegen zijn vaderland te kunnen wezen! God zij lof! in volksberoerten, moord en doodslag steekt Nederland allergunstigst af bij de Vereenigde Staten, zoo wel als bij vele andere Rijken! Waar is hier eene wedergade van de schandelijke moordtooneelen van Lexington in Kentucky? Waar van de bloedige bewegingen voor of tegen de Know-nothings? Waar van de zelfberegting of uitoefening der Lynch-law? Aan hoe vele menschen hebben zij dit jaar, en het jaar te voren (de Heer teenstra schreef zijne Voorrede in Januarij l.l.) in dat land van broederschap en eensgezindheid het leven gekost! - Uit diezelfde blinde partijdigheid komt voort wat wij lezen op bl. 315: dat de Noord-Amerikaansche schatkistbilletten ‘zelfs zekerder zijn dan die der Nederlandsche Bank’.
Doch wij moeten eindigen, en vreezen reeds 't verwijt van breedsprakigheid, door ons den Heer t. toegevoegd, ook op ons verslag te hooren toepassen. - In het vijfde Hoofdstuk, eindelijk, wordt gehandeld over de ‘Toenemende Land- | |
| |
verhuizing’, en worden eenige uittreksels uit brieven van landverhuizers medegedeeld, vooral uit Michigan en Illinois, die met genoegen zullen, doch met omzigtigheid behooren gelezen te worden.
Papier en letter zijn zuiver, en de prijs is zeer laag gesteld. De slordigheid der correctie echter is hier en daar verregaande. |
|