behandeling’ (de methode) der Zielkunde, en het ‘leven’ en de ‘onsterfelijkheid’ de lichtende punten zijn.
Was het uiterst moeijelijk eene voldoende bepaling van het begrip leven te geven, en nog moeijelijker te verklaren wat het leven op zich-zelf is; even zoo bezwaarlijk is het, het bestaan der onsterfelijkheid met wiskundige zekerheid te bewijzen: men kan 't hierin slechts tot eene hooge mate van waarschijnlijkheid brengen, en dit heeft Dr. roos op voldoende wijze gedaan in een uitvoerig betoog, waarvan wij de hoofdpunten zullen opgeven.
Na eene Inleiding gaat hij tot het historisch-genetisch onderzoek over van het begrip onsterfelijkheid. Na de etymologie van dit woord te hebben nagegaan, komt hij tot het eerste zinnelijke begrip van sterven, en toont aan: dat er geen geloof aan de onsterfelijkheid in de eerste perioden des menschdoms bestaan heeft, en dat dit later zich langzamerhand ontwikkelde. De kinderlijk zinnelijke mensch vereenzelvigde zich met de zigtbare wereld, zoodat hij geheel opging in de zinnelijke aanschouwing, en het gevoel van het eigen ik eerst later en langzaam tot ontwikkeling kwam, waardoor hij vooreerst geene behoefte aan het geloof van de onsterfelijkheid gevoelde.
Vervolgens onderzoekt hij hoe het begrip van onsterfelijkheid allengs tot meerdere duidelijkheid kwam; hij beschouwt verder de verschillende denkbeelden omtrent den toestand van de ziel na den dood, zoo als: het schimmenleven, het Elysium, de terugvloeijing tot God, de hemel der Christenen, de trapsgewijze opklimming, de overgang tot andere wereldbollen, de terugtrekking der ziel in eene monade, de leer van het mysticisme, en somt vervolgens de resultaten op die uit dit historisch onderzoek voorvloeijen.
Het tweede deel zijner beschouwing is het wijsgeerig-genetisch onderzoek naar de onsterfelijkheid, waarin eene philosophische bepaling wat onsterfelijkheid is, wordt gegeven: de oplosbaarheid of onoplosbaarheid der ziel, voortvloeijende uit hare éénheid en ondeelbaarheid, of uit hare zamengesteldheid wordt beschouwd, en daarna overwogen: of ons ik voor een resultaat van ons ligchaam, of onze bewerktuiging, dan wel de ziel voor een zamenstel van op zich-zelf staande krachten moet gehouden worden. Eindelijk wordt de ziel als eene