verstaanbaar weêr te geven en tevens, zoo veel mogelijk, het gebruik van woorden te vermijden die onder ons nog geen burgerregt verkregen hebben. Al geven wij hem ook de wèl verdiende getuigenis, dat hem dit, behoudens de eigenaardigheden zijner bekende schrijfwijze, goed is gelukt, wij kunnen daarom toch zijnen wensch niet herhalen: dat dit geschrift in veler handen komen moge. Zelfs de beginselen van hase, hoe deugdelijk ook in menig opzigt, kunnen wij niet wenschen algemeen onder ons verspreid te zien. Kome zijne polemiek nu slechts in de handen dergenen voor wie zij bestemd is; en worde ons de uitgave bespaard van het antwoord door von baur daarop gegeven!
De Vertaler heeft zich (bl. 31) ééne enkele verwijzing veroorloofd naar de grondige Verhandeling van Prof. kuenen, over joh. xix: 36, onlangs geplaatst in de Godgeleerde Bijdragen. Het heeft ons bevreemd, dat hij niet evenzeer, op bl. 24, verwezen heeft naar de bekroonde Prijsverhandeling van den, helaas! reeds ontslapen, niermeijer over de schriften van den Apostel johannes. Het verdient toch opmerking, dat, terwijl in Duitschland doorgaans òf, gelijk door lücke, de Johanneïsche oorsprong der Apokalypse, òf, zoo als de Tubingers doen, de echtheid van het vierde Evangelie worden ontkend, hase t.a.p. de vraag van een ouden Godgeleerde herhaalt: waarom niet één en dezelfde schrijver, in onderscheidene tijdperken van zijn leven, bij klimmende jaren een hooger standpunt kan innemen? Bekend is het dat niermeijer die vraag, met opzigt tot johannes, beantwoord heeft op eene wijze die het wenschelijk maakt dat zijn Prijsschrift bekend werde onder de Duitsche Godgeleerden. Zijn daartoe geene pogingen aan te wenden? Duitschland ware er zeker meer mede gebaat, dan ons Vaderland gebaat is met de uitgave van dezen Open Brief, hoe veel belangrijks daarin ook moge gevonden worden.