Bonifacius, gesproten uit een aanzienlijk geslacht, even als dat van willebrord, tot de Angelsaksen behoorende, wordt geschetst in zijnen vroeg ontwaakten vromen zin, die hem, tegen den wil van zijnen vader, tot het kloosterleven, en vervolgens, naar het voorbeeld van velen zijner landgenooten, tot het zendelingswerk bewoog. Naar Nederland overgestoken, kon hij aanvankelijk niet slagen. Radboud, de groote vijand der Christenen, had zich van de verwarringen die na den dood van pipijn onder de Franken heerschten, bediend om Utrecht te heroveren, de door willebrord gestichte kerken te verwoesten, en de geloofspredikers te verdrijven. Doch die aanvankelijke mislukking schrikte bonifacius niet af. Twee jaren later onderneemt hij, nu door Pauselijk gezag en dat van den Frankischen Vorst gerugsteund, andermaal den togt, die nu, vermits radboud gestorven was, beter gelukt. Met gunstig gevolg predikt hij het Evangelie onder de Friezen; doch wendt zich weldra naar Duitschland, waar hij in Thuringen, Hessen, en Beijeren vele Heidenen voor christus wint; kerken, scholen en kloosters sticht; opzieners aanstelt; misbruiken te keer gaat, en, tot Aartsbisschop van Mentz verheven, het begonnen werk voortzet, tot dat hij, in gevorderden leeftijd naar Friesland teruggekeerd, zijn ijver voor de zaak des Heeren met zijn leven boet.
Bonifacius was dus meestentijds buiten ons Land werkzaam. Niet aan hem, maar aan willebrord komt de eer toe van de stichting der Nederlandsche Kerk. Doch waar hij verscheen toonde hij zijne bekwaamheid tot de groote taak hem opgedragen. ‘Bij de kracht der bestraffing’ - zegt zijn oudste levensbeschrijver - ‘ontbrak de zachtmoedigheid niet, en de kracht der prediking niet bij de zachtmoedigheid. De zachtheid der liefde matigde den ijver. Aan rijken en magtigen, en aan kinderen en slaven gaf hij een gelijk onderrigt van heilige vermaning, zoodat hij noch de rijken door vleijerij vertroetelde, noch de slaven of kinderen door gestrengheid te veel bezwaarde; maar volgens het voorschrift van den Apostel is hij allen alles geworden, om allen winst aan te brengen.’ (bl. 10). Zijne sermoenen, die de levensbeschrijvers van bonifacius niet ouder de aandacht zijn gekomen, uit de ‘Collectio veterum Scriptorum’ van martene en durand hier medegedeeld, en die een groot gedeelte van dit werkje beslaan,