Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1855
(1855)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 614]
| |
Geschiedenis der Roomsche Kerk. Tweede Deel, 1e, 2e en 3e Aflevering. Te Dordrecht, bij H.R. van Elk. 1853. In roijaal 8vo., met platen; per Aflevering, bij inteekening, ƒ :-65.In de aankondigingen der vorige Afleveringen hebben wij den geest en de strekking van dit werk doen kennen. Wij zullen ons dus voortaan kunnen bekorten. Het Vijfde Boek, waarmede dit Deel aanvangt, loopt van de komst van gregorius VII op den Pauselijken zetel, 1073, tot aan den dood van bonifacius VIII in 1303, en vertoont ons het Pausdom in zijne grootste ontwikkeling. De vermaarde hildebrand treedt hier op, over wien, gelijk over anderen die eene belangrijke rol op 's werelds tooneel gespeeld hebben, het oordeel zoo verschillend luidt; zoodat, terwijl dezen hem als een Beschermer van de Godsdienst en het Heilige vereeren, anderen in hem een vijand der menschheid (schlosser), een ellendeling zonder geloof of trouw (henke), en het ergste monster zien, dat de heerschzucht ooit gebaard heeft (llorente). De Schrijver staat kennelijk aan de zijde der laatsten. En wie ook kan de oogen sluiten voor de heerschzucht, den hoogmoed, de hardvochtigheid, de loosheid en de veinzerij van dezen Kerkvoogd, en zou de rampen kunnen loochenen door zijne ondernemingen over de Kerk uitgestort, waarvan de gevolgen nog tot den huidigen dag voortduren? Zoo echter beschouwt men gregorius slechts van ééne zijde. Latere onpartijdiger onderzoekingen, die aan dowling onbekend schijnen gebleven te zijn, hebben ons, nevens zijne gebreken, ook gregorius' deugden leeren kennen, die in geenen deele staven het hier over hem gevelde vonnis als ‘een man ontbloot van alle beginselen, verhard tegen alle gevoel van pligt en Godsvrucht, voor wien er in de voorschriften van de Godsdienst of de aandoeningen van het geweten niets was dat hem weêrhield in het volvoeren van zijne vermetele ontwerpen’. Was de hoogte waartoe hij het Pausdom zocht op te voeren, in zich-zelve een kwaad, en passen de beginselen door hem voorgestaan, voor latere dagen, bij geheel veranderde omstandigheden, niet meer, zij werkten in de eeuw waarin hij leefde, onder eene in de diepste laagte verzonken liggende maatschappij, veel goeds; gingen grove misbruiken, waaronder den ergerlijken handel | |
[pagina 615]
| |
met geestelijke bedieningen, over welken een algemeene kreet van verontwaardiging opging, te keer; en strekten ten teugel voor grootere en kleinere dwingelanden, onder wier juk de volken zuchtten. Handelde gregorius hierbij met eene niets ontziende stoutheid; schroomde hij niet als ontwijfelbare waarheden te doen gelden wat bij geene mogelijkheid met de leer van jezus te vereenigen is; en middelen te gebruiken die voor de regtbank des gewetens niet te regtvaardigen zijn: men houde echter onder het oog, dat hij door den tegenstand dien hij van verschillende kanten, vooral van de zijde van Duitschlands Keizer ondervond, tot doortastende maatregelen gedwongen werd; dat hij in die begrippen, welke door degenen die hem omringden gedeeld werden, was opgeleid; en dat het ‘vroom bedrog’ reeds lang vóór zijnen tijd geoorloofd gerekend werd. Ook de Schrijver heeft de ondeugden van hendrik IV, en den verkoop van Bisdommen en Abdijën door de Vorsten aan de meestbiedenden, niet kunnen verzwijgen. Gelijke eenzijdigheid ontmoeten wij in zijne beschouwing van de kruistogten. Zonder twijfel was daar, gelijk bij andere groote ondernemingen, veel onzuivers onder gemengd: onkunde, bijgeloof, godsdiensthaat, het verlangen om zich van misdrijven te zuiveren, verovering- en hebzucht, zucht tot lediggang en zwerfzucht deden velen naar Palestina optrekken; de Pausen waren in hun belang, ter bevordering van hunne magt en invloed, voorstanders van deze togten - maar een magtiger en loffelijker oorzaak bewerkte ze, en bleef haren invloed oefenenGa naar voetnoot(*). Geene honderd-duizenden zouden, op de stem van peter den Heremiet en van urbanus II, geboortegrond, huis en have verlaten hebben, om in ver verwijderde landen zich aan tallooze ontberingen en gevaren bloot te stellen; geene twee eeuwen lang zoude de stroom van menschen naar het Heilige Land geduurd hebben, indien aardsche bedoelingen de eenige of voorname drijfveêren geweest waren. Neen, de meesten handelden ter geeder trouw, uit Godsdienstige aandrift, de | |
[pagina 616]
| |
snikken en beden van den kluizenaar waren niet geveinsd, de redevoering van urbanus II vond weerklank in de gemoederen, omdat hij in volle overtuiging sprak. De gevolgen der kruistogten waren niet enkel schadelijk, zoo als dowling het doet voorkomen. Menig land werd er door van inwoners ontbloot, groote buitensporigheden gingen er mede gepaard, velen keerden niet verbeterd maar verergerd uit Palestina terug, kerken en kloosters werden verrijkt door erfmakingen of giften van de optrekkenden, en het bijgeloof werd gevoed door de in menigte uit de heilige plaatsen aangevoerde reliquiën. Maar van den anderen kant oefenden de kruistogten eenen weldadigen invloed uit. Zij rukten de volken uit hunnen staat van afgescheidenheid, wierpen de slagboomen van nationale vooroordeelen ter neder, en openden voor ondernemingzucht, handel en nijverheid nieuwe wegen. Door het verblijf in vreemde oorden en de kennismaking met andere zeden en instellingen werden de gezigtskringen uitgebreid, de begrippen verbeterd, en woestheid en barbaarschheid verzacht. In de vele gevaren en nooden welke den bedevaartgangers op hunne schreden omgaven, verhieven zich de harten naar boven, en werden deugden aangekweekt en beoefend die in tijden van rust zouden geslapen hebben. De uitkomst mogt niet aan de hoog gespannen verwachting beantwoorden: zij bragt aan de voor onfeilbaar gehouden Opperhoofden der Kerk, die de geheele wereld tot deze togten hadden opgeroepen, en haar de verovering van het Heilige Land hadden toegezegd, eenen slag toe dien zij nooit weêr te boven kwamen, en die den weg baande tot de Hervorming der Kerk; waartoe de zucht van nu af steeds levendiger werd. Wie dit alles overweegt, vindt ook hier stof tot aanbidding van de wegen des Eeuwigen. Het verblijdt ons dat de Vertaler in een kort woord over den invloed der kruistogten op de ontwikkeling van Europa wijst. In de volgende vier Hoofdstukken wordt het Pausdom in Engeland en andere landen beschreven. Boden Engelands Koningen aan Pauselijke en Bisschoppelijke heerschzucht het hoofd, bij gelegenheid van de twisten met anselmus, en den na zijne vermoording voor heilig verklaarden becket, bij wiens graf tal van wonderen geschiedden; - hoe hoog de Pauselijke magt geklommen was aanschouwde men in het interdict waarmede innocentius III het land onder Koning jan sloeg; in | |
[pagina 617]
| |
de vervallenverklaring van dezen Vorst, en in de vernederende plegtigheden die hij zich tot het verkrijgen der Pauselijke vergiffenis getroosten moest. Evenwel hadden de binnenlandsche verdeeldheden, en de afkeer dien velen van den Koning hadden, den Paus in de hand gewerkt, gelijk dowling te regt opmerkt. Ware dit anders geweest, innocentius zou meer werks gehad, en misschien, gelijk later door Engelands Baronnen, zijne banbliksems veracht gezien hebben. - Ook andere Vorsten hadden proef van den Pauselijken overmoed. Om zijne verzoening met de Kerk te bekomen moest frederik I Barbarossa den stijgbeugel van alexander III vasthouden en als stalknecht hem geleiden. Of de Paus, gelijk sommigen verhalen, zijnen voet op den nek van den zich voor hem nederbuigenden Keizer geplaatst hebbe, onder het uitspreken van de woorden van den Psalmist: ‘Op den fellen leeuw en de adder zult gij treden, gij zult den jongen leeuw en den draak vertrappen’, laat de Schrijver in het midden. Doch naar mate de Pausen den boog strak aanhaalden, werd de ijver om zich tegen hen te verzetten en zich aan hunne heerschappij te onttrekken aangevuurd. De Vorsten bekwamen helpers. In Nederland, waar, onder het hoog gerezen gezag van Utrechts Bisschoppen, de Kerk in diepe onkunde en bijgeloof verzonken, en het volk onder het juk van leenstelsel en hiërarchie gebogen lag, trad jakob van maerlant op; een Zuid-Hollander van geboorte, aan wien de Vertaler een afzonderlijk Hoofdstuk wijdt. In zijnen Rijmbijbel en andere schriften bestreed hij de ondeugden zijner eeuw, en werd daarover ter verantwoording naar Rome geroepen, maar genoot de gunst van vele aanzienlijken, onder hen van Graaf floris V. De Heer buddingh is zelfs van gedachte, dat de zamenzwering die den Graaf het leven kostte, van Rome is uitgegaan; doch de bewijzen die hij er voor bijbrengt komen ons zwak voor. Onze Vaderlandsche Schrijvers wijten eenparig het ongeluk floris V overgekomen aan het misnoegen van gerard van velzen en de met hem verbondene Edelen. Bij de groote onwetendheid welke in die dagen onder alle klassen, de aanzienlijksten niet uitgezonderd, heerschte (van Graaf floris V wordt als eene bijzonderheid vermeld, dat hij in zijne jeugd in de Dietsche en Waalsche taal onderrigt ont- | |
[pagina 618]
| |
ving), terwijl de wetenschap die er nog bestond, bij de geestelijken gevonden werd, die daardoor en door hunne bediening in groot aanzien waren, is de verschijning van twee Pauselijke legaten en van den Bisschop van Durham op de zamenkomst te Kamerijk, waar de eedgenooten de gelegenheid van het handelen over een bestand tusschen Frankrijk en Engeland waarnamen tot het beramen van hunnen aanslag; het zenden van den ontzegbrief van kuyk aan den Graaf door een Kapellaan; en het overbrengen van het berigt van den moord naar Engeland door den Abt van Egmond, niet te verwonderen. Meer gewigts hechten wij er aan, dat de verraderlijke overval te Utrecht voorviel onder het oog van den Bisschop, die kort daarna een kruistogt tegen de Hollanders als ketters en ongeloovigen predikte. Sterker en algemeener verzet tegen Rome's dwingelandij kwam er van den kant dier partijen, welke, onder de namen van Katharen, Waldenzen, enz., allen daarin overeenkwamen, dat zij zich aan de heerschende Kerk vijandig toonden, ofschoon zij in beginselen veel verschilden. Zij droegen, naar de landstreek waar zij meest hun verblijf hielden, gezamenlijk den naam van Albigenzen. Maar de Katharen of Paulicianen, die het grootste getal uitmaakten, waren Gnostiken of Manicheën; van de Waldenzen, die eene zuiverder geloofsbelijdenis hadden, wel te onderscheiden. Op dit onderscheid is door den Schrijver niet gelet in zijn overigens goed verslag van de getuigenissen door Pausgezinden van de Godsvrucht en goede zeden der Waldenzen gegeven; van de edicten tegen hen uitgevaardigd, en van de maatregelen tot hunne onderdrukking genomen - vooral in de wreede slagtingen, op last van innocentius III, door het kruisleger onder de Albigenzen aangerigt, die de Graaf van Toulouse te vergeefs had zoeken te beschermen. Zoo vestigde Rome op nieuw haar gezag op rookende puinhoopen en stapels van lijken, hoewel het haar niet gelukte den tegenstand voor goed te vernietigen en de reinere Godsdienstbegrippen uit te roeijen. De platen van deze Afleveringen stellen voor: de stalknechtsdienst door Koningen aan den Paus bewezen; de onderwerping van Koning jan; en de geeseling van Graaf raimond. |
|