helderheid van begrip kan nagaan. De stijl, eenvoudig, deftig, bondig, vrij zoo wel van gezwollenheid als van onnoodige uitweidingen, mag ten voorbeelde worden gesteld. Daarbij is de voorstelling zoo aanschouwelijk, en de inkleeding nu en dan zoo dichterlijk schoon, dat men soms meenen zou homerus of tasso te lezen, waar zij de heirscharen monsteren of tegen elkander ten strijde aanvoeren. Een paar stalen mogen deze uitspraak bevestigen. Wij kiezen een gedeelte der beschrijving van de stelling des Franschen legers (bl. 103):
‘De tweede linie was voornamelijk uit ruiterij zamengesteld. Op den regtervleugel, achter d'erlon, schitterden de helmen van milhaud's kurassiers, twee divisiën uitmakende; op den linkervleugel stonden de twee divisiën zware ruiterij door kellerman aangevoerd: eene keurbende niet minder geducht dan die van milhaud, en, even als deze, door den luister van tallooze overwinningen omstraald: - - Eindelijk in eene derde linie, iets ten Noorden van Rossamme, stond die keizerlijke lijfwacht, wier roem onafscheidelijk is van dien des grooten veldheers. Friant voerde daar de grenadiers aan, die geduchte krijgsschaar vereeuwigd door het penseel der schilders en door den zang der dichters; morand had het bevel over de jagersdivisie; duchesne stond aan het hoofd der jonge garde: bataillons brandend van naijver op den roem dier oude knevelbaarden, die Egypte's zandwoestijnen en de sneeuwvlakten van Rusland hadden aanschouwd. Links van de drie infanterie-divisiën schaarden zich de grenadiers te paard en (de) zware dragonders van guyot; de andere ruiterdivisic onder lefebvre-desnonettes bestond uit de jagers te paard en uit de oude lansiers door victor hugo bezongen:
Les rouges lanciers, fourmillant dans les piques
Comme des fleurs de pourpre en l'épaisseur des blés.
Eene sterke artillerie, 96 vuurmonden, sloot zich aan dat voetvolk en aan die ruiterij, en maakte vereenigd eene keurbende uit, zoo geducht, zoo vreeselijk voor den vijand, dat zij meermalen door haar enkel optreden (beter: door haar optreden alleen) de zege had beslist.’
Wij voegen hier nog bij de volgende, treffende uitweiding, op bl. 132, over den laatsten wanhopigen aanval der Fransche garde: