indruk maakt. ‘Één man kan de redder van een geheel volk worden’, zegt hij op de laatste bladzijde van dit stukje, tot bemoediging van anderen, en deze gedachte doet hem voorzeker zoo rusteloos ijveren voor de zaak des Christendoms, die hem eene levenszaak is voor de rust, het geluk en de zaligheid van personen en volken.
De bedenkelijke verschijnselen van onzen tijd voor Godsdienst en Christendom gaven den Schrijver de pen in de hand. Het gevaar dat wij loopen van een Christendom zonder christus voortaan te bezitten, en dus een boom zonder wortel, in Staat, Maatschappij en School, meent hij te moeten aanwijzen eer het te laat is, en hij doet dit op zijne eigenaardige, bondige, gemakkelijke en duidelijke manier. In het eerste deel wijst hij aan: dat christus het beginsel des Christelijken levens is. In het tweede: dat christus zelf door geene andere beginselen wil vervangen worden. In het derde: dat waar men christus poogt te vervangen, men bedrogen uitkomt. In het vierde: dat men, in spijt van geschiedenis en ervaring, nu ook in Nederland christus poogt te vervangen en een Christendom zonder christus in te voeren. En in het vijfde of laatste: dat wij allen dien het Christendom ter harte gaat, daartegen moeten strijden. Zoo de schets. In de uitwerking zijn vele belangrijke opmerkingen en mededeelingen die menigeen nieuw zullen zijn, vooral den niet-theologanten. Mogten vooral de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen en de wetgevende Kamers zich spiegelen aan til den houthakker, dat geestige stukje van den ‘Wandsbecker Bothen’, en denken, bij hunne voorstellen en beraadslagingen over voorgedragen wetten, aan het over den tuin getrokken beschilderde gewelf! - Jammer de drijvers van den verkeerden tijdgeest zullen het werkje niet lezen, en zoo zij het onder de oogen mogten nemen, het zal hen niet verbeteren - welligt verbitteren. Hoe dit echter zij, indien
maar anderen, die tot dusverre, onnadenkend en ligtzinnig, door de drijvers zich lieten drijven, nu tot nadenken en inkeer komen. Als dezen eenmaal inzien dat het gevaar hetwelk hen en hunne kinderen dreigt indien de denkwijze dier drijvers algemeen wordt, zoo verschrikkelijk is, dan is er geen nood. Dan zal ieder Godgeleerde, elk man van wetenschap (zoo als de geneeskundige pruis van der hoeven in zijne Christelijke Anthropologie), dan zal ieder huisvader, ieder huismoeder, doordrongen van