| |
Volks-Bibliotheek. Te Amsterdam, bij Weytingh en van der Haart. 25 cents het Nommer.
No. 40. Algemeene Aardrijkskunde en Beschrijving van Europa, door l. mulder, Luitenant der Infanterie aan de Kon. Milit. Acad. te Breda. 1854. Met elf kaartjes. 44 bl.
No. 42. Beschrijving der Nederlanden, door denzelfden. 1854. Met kaartje. 32 bl.
No. 43. Beschrijving der Koloniën, en Geschiedenis van hare
| |
| |
ontdekking en ontwikkeling, voornamelijk die van de Nederlandsche, door denzelfden. 1854. Met 3 kaartjes. 40 bl.
Wie de wetenschap bij het volk wenscht in te leiden, moet zich wachten voor eene te wetenschappelijke behandeling en tevens voor oppervlakkigheid. Dit in aanmerking nemende, betuigen wij gaarne dat in No. 40: ‘Algemeene Aardrijkskunde’, de ‘Algemeene beschouwing der aarde’ ons wèl heeft voldaan. Er zijn echter gegronde aanmerkingen te maken omtrent eenige punten, b.v.: over het aantal menschen die de aarde bewonen, over hunne rassen, en over hunne Godsdienstige belijdenissen. Zoo wordt de bevolking van Azië (bl. 6) begroot op 462 millioen; maar van elders hebben wij eene meer waarschijnlijke begrooting op 550 millioen, en in eene andere zeer uitvoerige opgave wordt zij met de bevolkingen der eilanden. op 725,700,000 gebragt. Het cijfer van 900,000,000 zielen, dat de Heer m. voor de bevolking der geheele aarde aangeeft, is dus zeker niet te hoog.
Veel minder voldoen ons de bijgevoegde kaartjes. Op die van Europa zijn met letters en cijfers de Landen, Gebergten, Eilanden in de Middellandsche Zee, Zeeën, Golven en Zeeengten, en eenige voorname rivieren aangeduid; maar van de steden zijn er slechts enkele aangewezen; en wij zouden meenen dat de hoofdsteden der voornaamste Rijken er allen op hadden moeten worden geplaatst. De kaartjes der verschillende Staten van Europa zijn gebrekkig; op 't eene is alles noodeloos opeengestapeld, b.v. op dat van Duitschland, waar sommige kleine Staten geheel niet op te vinden zijn; - op 't andere zijn steden, rivieren, enz. slechts met onverklaarbare spaarzaamheid genoemd, zoo als, b.v., op de kaartjes van Frankrijk, en van het Spaansche schierëiland; - op nog andere is de oppervlakte van 't kaartje zóó klein genomen, dat er bijkans geene ruimte op is. Voor Turkijë, Griekenland en Rusland moet men zich met dat van Europa behelpen; in één woord: de kaartjes zijn gebrekkig.
Wat de Schrijver aangaande Denemarken meldt, is, gelijk het overige, over het geheel duidelijk, maar het duurde eene poos eer wij begrepen wat het zeggen moest (bl. 31): dat tot het eigenlijke Koningrijk Denemarken behooren: ‘de eilanden in de Oostzee (Seeland, Funen, Lapland, enz.)’. Denkelijk
| |
| |
is Lapland eene drukfout, en moet er gelezen worden: Laland. - Van de merkwaardigheden der Natuur op IJsland had wel gesproken mogen worden. De prachtige gebouwen, de Universiteit en andere wetenschappelijke inrigtingen van Kopenhagen, hadden ook met een enkel woord vermelding verdiend.
In No. 42, de ‘Beschrijving der Nederlanden’, vindt men insgelijks eene helderheid van voorstelling die 't werkje voor elk verstaanbaar maakt; doch wij hadden er meer naauwkeurigheid verwacht. De opgaven omtrent de bevolking en de voortbrengselen hebben ons teleurgesteld; de cijfers der bevolking schijnen in het wilde bijeengeraapt, en wij gelooven niet dat er een jaar is waarmede zij overeenkomen. Ook de ‘Grondgesteldheid’ is niet naauwkeurig vermeld. Zoo zijn in het Sticht van Utrecht de barre zandstreken, en in Friesland en Groningen de zware kleigronden vergeten.
Met betrekking tot ‘Landbouw, Nijverheid en Handel’ (bl. 6) ware 't buiten twijfel passend geweest melding te maken van de kaas en boter, die in zoo groote hoeveelheden worden voortgcbragt en uitgevoerd. Wij herinneren slechts: de kaas in Noord-Holland, de kaas en boter in Zuid-Holland, waarvan Leiden, Delft en Gouda de voornaamste markten zijn; de boter die te Kampen, Zwolle, Deventer en Meppel wordt aangevoerd; de groote boter- en kaasmarkt te Leeuwarden en Sneek, enz. - Even schraal is het fabrijkwezen opgegeven. Bij de fabrijken van stoomwerktuigen te Rotterdam en Amsterdam hadden de fabrijk en pletterij van van enthoven te 's Hage, en onderscheidene andere fabrijken genoemd moeten worden. De calicotweverijen te Almelo en te Kampen zijn insgelijks overgeslagen.
Van een aantal plaatsen is enkel de bevolking opgegeven, terwijl men er belangrijke bijzonderheden van had kunnen vermelden. Waarom, b.v., zijn bij den Helder en 't Nieuwe Diep het Marine-dok, en bij Harderwijk het Depôt en de Kasernen voor de koloniale werving verzwegen?
Wanneer men echter uit deze aanmerkingen wilde afleiden dat er maar weinig goeds in het werkjen is, zou men zich vergissen. Wat ten aanzien van Amsterdam, 's Gravenhage, Leiden en Utrecht voorkomt, is allezins voldoende, en hoewel hier en daar zaken ontbreken die wij gaarne zouden hebben vermeld gezien, erkennen wij nogtans dat bij het
| |
| |
zamenstellen eener beknopte Beschrijving als deze, de keus, van hetgeen moet opgenomen of kan weggelaten worden, wel eens moeijelijk kan zijn.
Van No. 43, de ‘Beschrijving der Koloniën en Geschiedenis van hare ontdekking en ontwikkeling’, achten wij 't niet ondienstig den inhoud te doen kennen, te meer omdat niet enkel zij voor wie de ‘Volks-Bibliotheek’ meer bepaald is bestemd, maar ook vele anderen van de onderwerpen door den Schrijver behandeld, hoogst waarschijnlijk nog maar weinig zullen hebben vernomen.
Na eene Inleiding, waarin de Koloniën worden verdeeld in: Landbouw-Koloniën, Plantaadje-Koloniën, Mijn-Koloniën, en Handel-Koloniën; en gesproken wordt van de verre togten der oude volken, en van de ontdekking van den weg naar Indië bezuiden Afrika om door de Portugezen, vindt men: de ‘Ontdekking van Amerika’ door columbus; de ‘eerste Reis rondom de wereld’ door magellaan en del cano; de ‘Ontdekking en verovering van Mexico’ door cortez; en de ‘Ontdekking en verovering van Peru’ door pizarro en zijne togtgenooten; in dit laatste worden de barbaarsche wreedheden waarvan Peru het tooneel is geweest, geenszins vergeten. Daarop volgen de ‘Ontdekkingen en volkplantingen der Engelschen’ niet alleen in Amerika, maar ook in Azië en Australië. In de ‘Ontdekkingen en volkplantingen der Franschen’ wordt gesproken van Canada, Terre-Neuve, en Louisiana in Noord-Amerika, van eenige West-Indische eilandjes, van Cayenne, en van Pondichery aan de Golf van Bengale; voorts ‘de nieuwe Kolonie Algérië’, en de ontdekkingen der Franschen in de Zuidelijke IJszee. Niet ten onregte zegt de Schrijver daarvan op bl. 21: ‘Aan kolonisatie in deze onherbergzame gewesten valt dan ook vooreerst nog niet te denken. - ‘Of de togten’ - zegt een beschrijver dezer reizen - ‘die tegenwoordig in die wateren ter walvischvangst worden ondernomen, tot verdere ontdekkingen leiden zullen, is eene vraag die alleen door de toekomst kan worden opgelost. De menschelijke volharding heeft vele geheimen van die afgelegen wereldstreken onthuld, en zal, als de mogelijkheid zich daartoe aanbiedt, ongetwijfeld hare nasporingen voortzetten. Middelerwijl zal de doodsche stilte der bevrozene
| |
| |
woestijnen van het verre Zuiden niet door de tegenwoordigheid der menschen worden afgebroken; de zeegans en de rob zullen de barre, eenzame stranden ongehinderd bezoeken; het gekrijsch van den albatros zal zich mengen met het geloei en gehuil der stormen, en het donderend gekraak der, door de golven op en door elkander gestuwde ijsschotsen; de brandende vulkaan zal zijne rookkolommen en vlammenzuilen naar den treurig donkeren hemel opstuwen; sneeuw- en ijsheuvelen zullen tot bergen aangroeijen; koude en hitte, ijs en vuur beiden zullen hunne taak vervullen, tot dat eenmaal in den geheimzinnigen kringloop der veranderingen, waaraan onze aardbol onderworpen is, de poollanden deelen zullen in den overvloed, de vruchtbaarheid en de schoonheid, waarmede de, door de zon gekoesterde, hemelstreken zoo mild gezegend zijn.’
De ‘Ontdekkingsreizen der Nederlanders en hunne volkplantingen in Oost-Indië’ bevatten de drie togten naar het Noorden, den togt onder cornelis houtman in 1595, en een paar opgevolgde togten langs dien weg, alsmede de beide togten in 1598 ondernomen door jacques mahu (verkeerdelijk hier mahn genoemd) en door olivier van noort, om door de Straat van Magellaan den weg naar Indië te vinden. De ‘Oprigting der Oost-Indische Compagnie’ wordt gevolgd door den ‘Handel der Nederlanders op Japan’ en de ‘Stichting van Batavia.’ - De ‘Korte Schets van de verdere geschiedenis onzer Oost-Indische Bezittingen’ is, naar het ons voorkomt, wat ál te kort; maar daarentegen hebben wij met veel genoegen het verslag van den handel op Japan, en de stichting van Batavia hier aangetroffen. Een ‘Overzigt [van den tegenwoordigen toestand] van de Overzeesche Bezittingen der verschillende Europesche Mogendheden’ [Nederland, Engeland, Frankrijk, Denemarken, Zweden, Spanje en Portugal] besluit deze Aflevering.
Men moet erkennen dat deze Beschrijving veel belangrijks behelst, en dat alles beknoptelijk, hier en daar wel eens met te groote beknoptheid, is behandeld. Wij zeggen er den Heer mulder dank voor, en zullen hem met aanmerkingen, over onnaauwkeurigheden en weglatingen van hetgeen medegedeeld had behooren te worden, niet al te lastig vallen.
Wij hebben meermalen vergissingen ontmoet, zoo als (bl. 19):
| |
| |
Pondichery ‘op de Westkust van Voor-Indië’; Benkoelen (bl. 33) ‘op de Oostkust van Sumatra’, ‘de Eilanden Berbice, Demerary en Esscquebo’ (bl. 29 en 31), waarvan wij niet weten of ze als drukfouten moeten worden uitgemonsterd, gelijk ‘Trobisher’, voor: Frobisher (bl. 15); ‘mahn’, voor: mahu, dan of ze geheel voor rekening van den Schrijver komen. Hoe 't zij: dergelijke fouten behoorden vermeden te worden.
Van de bergen op Java (bl. 32) te zeggen dat ze ‘van vulkanischen aard’ zijn, is niet naauwkeurig. Er zijn voorzeker niet weinig vulkanen, zoo werkzame, werkelooze, als uitgedoofde op Java, doch er zijn ook bergen van basalt- en kalkformatie. Even zoo is 't ook met het dierenrijk: de rhinoceros of neushoorn, die bewoner der eenzaamste oorden van Java, had wel melding verdiend; en de krokodil of kaaiman wordt niet enkel op de kusten, maar ook in de meeste rivieren gevonden. - Dat de binnenlanden van Sumatra ‘onbekend’ zouden wezen, is maar voor een gedeelte waar. De binnenlanden of bovenlanden, van het Padangsche tot aan de Battalanden, en het binnenland van Palembang zijn niet onbekend. Wel kan gezegd worden dat zij weinig bevolkt zijn en meest bestaan uit digte bosschen, door tijgers, apen en kaaimannen bewoond.
Doch wij onthouden ons van verdere aanmerkingen. Men bevlijtige in de bewerking der Volks-Bibliotheek zich vooral om onnaauwkeurigheden en drukfouten te vermijden; als dan daarbij de stijl duidelijk en eenvoudig is, en de behandeling evenzeer verwijderd blijft van oppervlakkigheid als van wetenschappelijke terminologie, zal men met het werk veel nut kunnen stichten. Een ruim debiet is noodig om tot voortzetting aan te moedigen, en wij hopen dat de vlijtige Uitgevers zich daarover zullen te verheugen hebben. |
|